Verharding in het kwaad

Verharding volgt op verzet. Niet op geloof. Niet op medewerking. Niet op onderdanige schikking. Het was een verhelderend inzicht dat ik opdeed bij het lezen in het commentaar van Jakob van Bruggen bij Romeinen 9,14-29. De heilige apostel Paulus schrijft daar: “Dus God is barmhartig voor wie Hij wil en maakt halsstarrig wie Hij wil.” Daarbij noteert Van Bruggen: “’Verharding’ vindt plaats als er al een verzetshouding is. In dit geval tegen het woord van Gods barmhartigheid.” (141) De farao had er ook voor kunnen kiezen om ruimte te geven aan Gods plan met Israël. “… zoals farao rustig als koning van Egypte had kunnen genieten van zijn eerstgeborene en van zijn oogst, wanneer hij maar aanvaard had dat aan zijn slaven nu een bijzondere gunst van uitleiding en ontferming ten deel viel.” (142)

In Exodus staat met zoveel woorden dat God de actieve oorzaak is van de verharding: “Toen zei de HEER tegen Mozes: ‘Nu je teruggaat naar Egypte, moeten jullie daar de farao alle wonderen laten zien waartoe Ik je de macht heb gegeven. Ik zal ervoor zorgen dat hij hardnekkig weigert het volk te laten gaan.’” (4,21 Herziene Statenvertaling [2010]: “Ikzelf echter zal zijn hart verharden, zodat hij het volk niet zal laten gaan.”) De vraag is onontkoombaar: is de farao een willoos speeltje in Gods hand? Wordt hij wel als mens serieus genomen? Als God de oorzaak is van zijn weigering, dan lijkt de keuzevrijheid hem geheel ontnomen. En als dat bij de farao gebeurde, is het dan mogelijk dat God dat bij anderen ook doet? Dan wordt de vraag heel serieus: wil je met zo’n God van doen hebben, en – nog sterker – wil je zo’n God vereren en volgen?

Nu is het Godswoord van hoofdstuk 4 niet het eerste dat over de farao te melden valt. Wij ontmoeten de farao al in hoofdstuk 1. De schrijver maakt duidelijk dat hij een ander is dan de koning uit het boek Genesis. (Exodus 1,8) Nieuwe koning, nieuw beleid. De Israëlieten worden slaven. Een programma wordt opgezet om de jongens van Israël stelselmatig te doden. De boodschap is helder. Wij hebben een koning voor ons die geen enkele sympathie voor het volk van God heeft. Het verzet wordt niet verklaard (slechts gesteld) maar het blijft niet bij gevoelens of intenties. De inhumane acties worden ingezet. Dat Mozes juist bij déze farao zijn opvoeding en opleiding krijgt is goddelijke humor, en veelbetekenend. Deze farao laat zijn grimmigheid opnieuw zien als Mozes’ achtergrond helder wordt. (2,15) Naar déze farao zal Mozes terug moeten. (3,10) Van déze koning zegt God: ik zal ervoor zorgen dat hij hardnekkig weigert. (4,21)

Het verhardingsthema is nadrukkelijk ingevoerd in de vertelling. Na 4,21 lees je erover in 7,3.13.; 8,11.15 (zijn eigen magiërs beginnen het te zien!); 9,12.16 (nu is het zover dat God hem gaat gebruiken); 10,20.27; 11,10. Het is dan ook niet vreemd dat het thema terugkomt in de geloofsopbouw van de kerk in de periode na Christus’ komst op aarde. Paulus bespreekt met de leden van de kerk in Rome de positie van de joden. Met name degenen die de messias van Israël niet erkennen. Het punt dat Paulus wil maken is echter gericht op degenen die wél Jezus als Heer van hun leven erkennen. Dat zij heel goed gaan snappen dat hun geloof een gevolg is van Gods ongekende barmhartigheid. “Alles hangt af van God en zijn barmhartigheid, niet van de wil of de inspanning van de mens.” (Romeinen 9,16)

Dat is te illustreren aan de hand van de farao van Egypte. God heeft hem ‘wakker’ gemaakt door de vrijheid van zijn volk op te eisen. Dat ‘wakker maken’ neem ik over van Van Bruggen. In vers 17 citeert Paulus Exodus 9,16. Er staat letterlijk: Ik heb U doen opstaan, of: verwekt. De indruk kan worden gewekt dat Farao gecreëerd is om hardnekkig te zijn. “Toch kan dit niet Paulus’ bedoeling zijn,” aldus Van Bruggen. “Paulus spreekt dus over een actie van God waarbij Hij Farao wakker maakte of activeerde.” (140) Farao werd meteen tot waakzaamheid gewekt toen God zijn volk wilde gaan uitleiden. Dit combineren wij met wat we al eerder vonden. Deze koning zit al volop in de weerstand als hij getriggerd wordt door Gods gezant Mozes. Laat mijn volk gaan! De farao heeft ondervonden dat je dan beter opzij kan gaan, dan het gevecht beginnen.

De verharding is dus het resultaat van twee krachten, die op elkaar inwerken: de reactie van de farao en de inzet van God om zijn volk onder het regiem van deze koning weg te halen. De beeldvorming dat de farao een willoos speeltje van een onbarmhartige God is, klopt niet. Andersom ook niet: het is niet alleen de keuze van de farao. God werkt wel degelijk op hem in. En de derde partij mag hier niet vergeten worden: Israël. God en farao komen in conflict met elkaar om Israël. God komt barmhartig zijn weerloze volk te hulp. Die band en die bevrijding mag niemand tegen houden. Het is dan ook terecht dat Van Bruggen noteert dat er niet staat: God is barmhartig voor wie Hij wil en ook onbarmhartig voor wie Hij wil. Nee, hij maakt halsstarrig wie Hij wil. (9,18) Verzet is er eerst, verharding volgt, als je Gods verlossende werk bewust in de weg gaat staan. En opnieuw: laat dat gezegd zijn tegen de gelovigen! Als je uit genade gered wordt (zonder je eigen inspanning), wees bescheiden en blijf dat.

Zo is de Egyptische farao een symbool geworden. Net als het land Egypte. De niet-christelijke wereld met duidelijk verzet tegen Gods kerk is figuurlijk Sodom en Egypte. (Openbaring 11,8) Teruglezend met deze kennis zien wij in Exodus de ondergang van de farao, uitmondend in zijn verdrinking in de Rode Zee. Het relaas-in-detail van zijn verzet is zo een illustratie van de strijd met het kwaad als persoon, of als persoonlijke macht. Noem het de duivel, een demon of een verleiding, soms in menselijke gedaante, en je ziet wat een energie God wil mobiliseren om jouw vrijheid te bewerken. Alles moet aan de kant.
Egypte als land en volk is symbool geworden voor de zonde als macht die je als slaaf behandelt. En het slaafse verlangen van de vrije, terug naar de orde en het relatieve goed van de slavernij, het is de strijd die Paulus ook beschrijft. De kerk van Rome – en wij met hen – kunnen lezen over de innerlijke strijd tussen de Geest en de Zonde in de gelovige: Romeinen 6-8. Egypte gaat in de harten van bevrijde mensen mee en het boek Numeri laat zien dat de weg naar de vrijheid lang en hobbelig is. Mensen veranderen niet snel in innerlijk vrije mensen.

Dat brengt ons terug bij de barmhartigheid van God. Die blijft zijn volk begeleiden. Maar hoe zit dat nu met het ‘halsstarrig maken’? Is dat ook een blijvende houding of activiteit van God? Paulus wist het aan te wijzen bij de ongelovige Joden in die tijd. Maar toch niet onherroepelijk. “Als de Israëlieten niet volharden in hun ongeloof, zullen ook zij worden geënt, want God is bij machte hen opnieuw te enten.” (Romeinen 11,23)
De Hebreeën-schrijver gaat in zijn ‘woord van vermaning’ verder. Hij benoemt de situatie na het ‘point of no return’. Als je de hemelse gave geproefd hebt én deel kreeg aan de heilige Geest én de krachten van de komende wereld hebt ervaren en dán afvallig wordt … dan kan je niet voor de tweede keer worden bekeerd. (6,6) Dit is geen farao-parallel of joden-parallel. Het gaat het om christenen.
En tóch, denk ik dan. Judas Iskariot kende de Heer heel goed. En heeft hem verraden. Hij krijgt berouw. De beschrijving ervan geeft geen reden om te denken dat hij huichelt. (Matteüs 27,3-10)

Ik kom niet verder dan de mogelijkheid van verharding open laten. De HEER kan dat doen als iemand de gang van zijn barmhartigheid bewust blokkeert en de strijd wil aangaan als God een en andermaal oproept om aan de kant te gaan of mee te werken. In het ‘heden der genade’ (Hebreeën 4,1) is er alle ruimte om je verzet op te geven. Ook al wil je zelf niet mee, geef God in elk geval de ruimte. Voor je eigen bestwil.


Mede naar aanleiding van: Jakob van Bruggen, Romeinen: Christenen tussen stad en synagoge. (CNT derde serie). Kampen: Kok, 2006.