Verafschuw het kleed?

Het lezen van de Bergrede is als het ademen in ijle lucht. Ijl wil zeggen dat er minder zuurstof in de licht zit. Je lichaam gaat compenseren door extra rode bloedlichaampjes aan te maken. Het lijkt erop dat wij als doorsnee gelovigen maakt tot een bepaald max kunnen aanpassen aan de ijle sfeer van Gods Rijk. Het radicale volgen blijft toch vooral ideaal, geen werkelijkheid. De brieven van Jakobus en Judas staan nog dicht bij die sfeer (zie voor de overeenkomsten tussen die twee Van Houwelingen, 116). Daar komt nog bij dat we de veronderstelde context niet zomaar herkennen. Het binnensluipen van mensen die een losbandige leefstijl propageren – waar zien we dat? Veel gemeenten leven in een wereld van burgerlijk fatsoen. Drugsgebruik of losse seksuele relaties komen voor, maar krijgen geen legitimatie vanuit een christelijk verhaal. Om zulk normafwijkend gedrag te typeren met Judas’ schets van de goddelozen, is een misser. Willen wij toch het heilige karakter van deze brief recht doen, dan zit er niets anders op dan eerst te snappen hoe het daar en toen klonk.

“Uw medelijden met nog weer anderen moet gepaard gaan met vrees; verafschuw zelfs de kleren die zij met hun lichaam bezoedeld hebben.” (vers 23). Het tweede deel van deze aansporing, wat moet je daar nu mee? “U moet ook haten het onderkleed dat door het vlees bevlekt is,” vertaalt de Herziene Statenvertaling in 2010. De zondaar liefhebben, de zonde haten – dat is een gevleugeld en begrijpelijk woord. De liefde uit zich door reddende verbinding proberen te maken: medelijden is geen dialoog met de zonde op basis van gelijkwaardigheid. Je moet ook huiver kennen. Je kunt zelf besmet raken en in het vuur terecht komen. Maar wat is de gedachte achter de aanvullende opmerking over de kleding?

De Studiebijbel Online verwijst naar Openbaring 2,6 waar de ‘praktijken van de Nikolaieten’ worden verafschuwt. “Het chiton (onderkleed), dat bezoedeld is (spiloō : besmeuren, bezoedelen, vs.12, vgl. Op.3:4, en de beeldspraak in Zach.3), heeft te maken met de zonden van het vlees, de vleselijke, losbandige levenswandel die de dwaalleraars kenmerkte en als ‘besmettelijk’ getypeerd kan worden (vgl. vs.7,10).” De verwijzing naar Zacharia 3 kom je bij meer uitleggers tegen. De profeet krijgt de hogepriester Jozua te zien. De satan is erbij om tegen hem te pleiten. De HEER kondigt aan de satan te zwijgen te brengen, want “Is deze Jozua niet een stuk zwartgeblakerd hout dat uit het vuur is weggerukt?” (3,2) Het kan bijna niet anders of Judas alludeert op deze passage zonder hem expliciet te vermelden (zoals hij eerder in de brief wél doet). Vervolgens krijgen anderen de opdracht Jozua van zijn vuile kleren te ontdoen. En de HEER zegt dan: “Hierbij reinig ik je van alle schuld en kleed ik je in een feestelijk gewaad.” (3,5) Als vervolgens Zacharia oppert om hem ook een schone tulband om te doen, wordt die suggestie gevolgd. Daarna krijgt Jozua de belofte mee dat hij in de kring om de HEER zal meedoen, op voorwaarde van gehoorzaamheid. (3,6-10).
Judas haalt dus na het element van ‘redden uit het vuur’ ook het beeld van het ‘vieze kleed’ naar voren. Dat is iets waar je afstand van moet doen. Je krijgt er schone voor terug. Dat laatste zegt Judas niet. Het gaat hem vooral om de typering van de zonde, via het beeld van het kleed.

Dr. E de Vries, tot 1998 universitair docent Nieuwe Testament aan de Theologische Universiteit in Kampen, legt het verband met het wereldbeeld van die tijd: “Men nam aberraties hoog op, te vergelijken met hoe wij reageren op epidemieën van besmettelijke, dodelijke ziekten. … In de oude werkelijkheid zal meer gedacht zijn aan het geloof, dat het lichaam afverft op de kleding: de vrouw raakte Jezus’ kleed aan en werd genezen van haar kwaal en van de kleding der apostelen gold hetzelfde.” Hij transponeert dat vervolgens: “Feit is dat mensen en machten een sfeer, een uitstraling hebben. De uitstraling van een gemeenschap als warmte en liefde en hulp betreft het wezen en de geest en de kracht van de beweging zelf, ja het een is het ander en het ander is het een.” (224)

Dr. P.H.R. Van Houwelingen zoomt in op het fysieke: “Het verlangen om anderen te redden moet gepaard gaan met afschuw van hun besmettelijke kleding. … Daarom moet men een heilige afkeer hebben van het linnen of wollen hemd dat op de huid gedragen wordt en zo zelfs de lichaamsgeur van de drager overneemt.” (161) Nader contact moet worden vermeden vanwege de fysieke realiteit van de bezoedeling. “Ze tonen immers wie men is en wat men doet, ze geven de kracht van iemand persoonlijkheid door (verg. Mc 5,27-30; Hnd 19,11-12) … Laat men dus binnen de gemeente degenen die gered zijn eerst in quarantaine houden!” (162) Die laatste zin snap ik niet: voor nu al zeker niet, maar voor toen ook niet.

Lucas en Green wijzen op het reinigen van kleding in de Mozaïsche wetten. “There is no person who is so irredeemingly bad that God’s forgiveness cannot remove the stain.” (228), kijk in Leviticus 13,47-59. Voorwerpen kunnen van schimmel gereinigd worden door priesters. In Jesaja 30,22 is de opdracht om godenbeelden als onrein te beschouwen en ze weg te gooien als ‘een onreine doek’. Tenslotte wijzen zij op Openbaring 7,14: de gelovigen die de grote verdrukking hebben doorstaan, hebben hun kleren gewassen met het bloed van het lam.

Al met al gaat het dus over de bekering. De goddelozen kunnen gered worden. Dat moet gepaard gaan met een diepe afkeer van de zonde. Daarover kan geen onduidelijkheid zijn in Gods gemeente. Want wij zijn geplaatst in de ijle lucht van Gods Rijk.


Mede naar aanleiding van: Dr. P.H.R. van Houwelingen, 2 Petrus en Judas: Testament in tweevoud. Kampen: Kok, 1993.

Dr. E de Vries, 1 en 2 Petrus en Judas: Een praktische bijbelverklaring. (Tekst en Toelichting). Kampen: Kok, 1988.

Dick Lucas & Christopher Green, The Message of 2 Peter and Jude: The promise of His coming (The Bible Speaks Today). Leiscester: Inter-Varsity Press, 1995.