Strategie en macht

1 Wij organiseerden ons drie keer in de rondte, maar de Heer bracht vaak daarbuitenom hindoes op onze weg. Dat is de ervaring die ik overhield aan dertien jaar missionair werk in Rotterdam. Ik heb ruim tien bekeerde Surinaamse Hindostanen mogen dopen en een veelvoud van hen leren kennen. Soms bleef het beperkt tot een enkel contact, soms brak de relatie af na een serie ontmoetingen. Maar opvallend bleef dat de meeste dopelingen niet het resultaat waren van ons strategisch organiseren. Dat laatste deden we goed en met overtuiging. Want je moet ergens de schop in de grond zetten. De grote opdracht moet klein vorm krijgen. Zo zie ik met een glimlach dat Barnabas en Saulus eerst op weg gaan naar Cyprus. Josef (bijgenaamd Barnabas) was een Leviet, afkomstig uit, jawel Cyprus (Handelingen 4,36) Het is niet gek om te beginnen op een plek waar je wat bekend bent. Voeg daarbij dat onder anderen Cyprioten in Antiochië waren begonnen het evangelie te delen met Grieken. (Handelingen 11,20)
Barnabas een Leviet uit Cyprus? Dat kan toch alleen te verklaren zijn uit de ballingschap en de bijbehorende diaspora? Die was niet alleen in het Noorden en Oosten tot stand gekomen, ook naar het zuiden en westen waren joden vertrokken uit het eigen land. Goedschiks of kwaadschiks. Hoe ook, er is een joodse gemeenschap op het eiland Cyprus ontstaan. Barnabas kwam vandaaruit naar Jeruzalem. Want in die stad staat hij in de kring van de christelijke gemeente bekend als de troostend mens. “Je zou zelfs kunnen zeggen dat hij bij uitstek symbool staat voor het welkom dat christenen uit de heidenen ontvingen binnen de gemeente van de messiaanse Joden,” schrijft Jakob van Bruggen in Kroongetuigen van het evangelie. (63)
Opmerkelijk is ook dat Lukas al had gemeld dat Joodse christenen op Cyprus waren aangekomen. “De leerlingen die verdreven waren als gevolg van de onderdrukking die na de dood van Stefanus was begonnen, trokken naar Fenicië, Cyprus en Antiochië, maar verkondigden Gods boodschap uitsluitend aan de Joden.” (Handelingen 11,19). Barnabas en Saulus zijn dus niet de eersten die met het goede nieuws aankomen op het eiland. Ook dat is zeer herkenbaar. Ik herinner me hoe Hindostaanse mij vertelden over hun jeugdjaren op een christelijk internaat in Suriname. In Nederland tot geloof gekomen, leerden de pasbekeerden zien hoe de Heer al aan het werk was op het moment dat zij er nog niet voor open stonden. En hun verhalen leerden mij als missionair predikant dat ik een klein onderdeel van een lang proces was. God benutte de inzet van zovelen voordat Hij de deur van een hart helemaal openzette. Strategie? Ja, van Hem.

2 Voor ons is Gods werkwijze onoverzienbaar. Veel valt buiten ons bereik. Maar voor wat wel onze taak of verantwoordelijkheid is, is strategie belangrijk. Er is een tijd voor van alles en nog wat, leerde de Prediker ons al, en God geeft alles en goede plaats. Wij hebben inzicht in de tijd en als Prediker zegt dat ‘genieten van het goede’ al mooi zat is, dan denken wij daar echt anders over. (Prediker 3,1-15). Tenminste, zolang wij in het arbeidsproces zijn opgenomen. Dan komt het aan op managen en plannen. Waarom? “Uiteindelijk is plannen niets anders dan ‘de toekomst voorspelbaar maken’, ‘de dingen niet op hun beloop laten’ en ‘toeval uitsluiten’, schrijven de filosofen Maarten Verkerk en Jan Hoogland in Prediker voor managers. “Wie daarmee bewust bezig is, kan zijn eigen effectiviteit en slaagkansen enorm vergroten.” (76) De ondertitel van hun boek verwijst onder andere naar professionals en ik heb de neiging dat toe te passen op Barnabas en Saulus. Of zit dat er toch naast? Ben ik al te zeer geïnfecteerd door het wetenschappelijk en praktisch-theologisch kijken naar de Geestelijke werkelijkheid? Barnabas en Saulus gaan in de kracht van de Geest. Ik zal de opleiding van beide heren niet onderschatten (Leviet, respectievelijk leerling van Gamaliël); ook is hun complete inzet misschien vergelijkbaar met de verantwoordelijkheden van professionals. Maar zij leven in de verwachting van leiding. Zo zijn zij biddend op pad gestuurd. Als je dan met planning begint, komt er een mechanisme binnen dat daarbij hoort: “Maar er is wel een nadeel aan verbonden: hoe meer je je leven plant, hoe gevoeliger je wordt voor alles wat je planning verbreekt.” (76) Hoogland en Verkerk leggen de vinger op de gevoelige plaats. Sta je in het Geestelijk leven open voor verrassende wendingen? Dat zijn in de missionaire praktijk vooral ontmoetingen. Op Cyprus zal dat in de eerste plaats de krachtmeting worden met de tovenarij, nota bene van Joodse origine. Wat heb je ervoor nodig om die confrontatie te voltrekken? Misschien is de vraag beter: hoe gaat de Geest je helpen om dat mee te maken? En ook hier is het verslag van de krachtmeting een aanwijzing voor de lezer, te weten de God zoeker Theofilus. Op welke manier had hij te maken met dergelijke Geestelijke krachten?

3 Voordat de concrete beschrijving van de confrontatie plaatsvindt, noteert Lukas eerst dat Johannes met hen was meegegaan. Voor de lezer is dit een verwijzing naar de Johannes Markus die in Handelingen 12,25 wordt genoemd. Hij is uit Jeruzalem afkomstig en een bekende van Barnabas. Een neef, zo blijkt uit Kolossenzen 4,10, maar merkwaardig, dat vermeldt Lukas niet. Hij was de zoon van ene Maria. Zij had haar huis opengesteld voor de gebedsgroep die samenkwam in verband met de arrestatie van Petrus. (12,12) Dat Barnabas en Saulus hem meenemen naar Antiochië, wijst dat erop dat zij wellicht iets in hem zagen? Lukas geeft geen uitleg. Maar nu zien wij hem als metgezel meereizen, sterker, als helper. Waarin de hulp bestond wordt niet uitgelegd. Van Bruggen observeert scherp (in Paulus) en zorgvuldig als hij zegt dat Barnabas en Saulus als personen geroepen worden. “Het gaat hier niet om een program van een gemeente, maar om een roeping van twee personen. … Hier is geen sprake van een uitzending door een gemeente maar van een beschikbaar stellen aan de Geest. Zij worden voor het werk waartoe zij door de Geest al eerder geroepen waren ‘overgegeven aan de gunst van God’ (Hnd. 14,26).” (51 – 52) Heeft deze Johannes geen roeping nodig? Maakt dat zijn werk dan ook vrijblijvender? De vraag moet opkomen als we even verderop lezen dat hij terugkeert. (13,13) Niet naar Antiochië, maar naar Jeruzalem, zijn homebase. Opnieuw is de stilte van Lukas de ruimte om te raden: is het heimwee? Gaat het om zijn moeder? Komen zijn gaven bij deze reis niet tot hun recht? Het is opmerkelijk dat dit besluit hem in de ogen van Saulus heeft gediskwalificeerd. Als Barnabas en hij terug willen naar de steden waar zij tijdens deze eerste reis zijn geweest, wil Barnabas Johannes Markus weer meenemen. (15,37-41) Barnabas wilde blijkbaar niet alleen de mentor van Saulus zijn, het is zijn aard om mensen in Gods koninkrijk in te zetten. Maar Saulus voelde zich in de steek gelaten. Hij had zich aan hun werk onttrokken. Dat wil toch zoveel zeggen dat hij meer commitment van Johannes Markus had verwacht. Maar, eerlijk is eerlijk, de Geest had zijn naam niet genoemd tijdens het bidden en vasten in Antiochië. Het typeert het aandringende in Saulus karakter dat hij hier nu een punt van maakt. Barnabas doet dat niet. Hij laat zich ook niet ompraten door Saulus. Het duo Barnabas-Saulus breekt. Barnabas bindt Johannes Markus aan zich en vertrekt naar Cyprus. We zijn niet verbaasd. Dat eiland heeft voor Barnabas grote betekenis. Voor Saulus is het daarom uitgesloten dat hij ook naar Cyprus zou gaan. Hij gaat naar Syrië en Cilicië en neemt een nieuwe helper mee, Silas (of Silvanus). Het is geen blijvende verwijdering geworden. We lezen in 2 Timoteüs 4,11 dat Paulus graag wil dat Johannes Markus komt ‘want hij kan mij goede diensten bewijzen’. Is Paulus ervan overtuigd geraakt dat Johannes geen lafhartige natuur heeft? Ook in zijn briefje aan Filemon noemt hij Johannes als medewerker. Met 1 Korinte 9,6 geeft de aanwijzing dat ook de lucht tussen Saulus en Barnabas geklaard was.

4 Barnabas en Saulus beginnen de verkondiging op het eiland in de synagogen. Bij eigen volk. Dat past binnen de opdracht die Paulus kreeg. (Handelingen 9,15) Lukas maakt geen melding van de respons in de eerste stad, Salamis. Wel zoomt hij in op een bijzondere situatie in Pafos. Daar ontmoetten de beide evangelisten Barjezus (ook Elymas genoemd). Hij wordt door Lukas direct getypeerd: hij is een Joods magiër en een valse profeet. (13,6). Dat laatste is uit de afloop te gemakkelijk te concluderen. Lukas laat Theofilus niet in het ongewisse. Deze man deugt niet. Saulus zal zich bewijzen als de ware profeet. Maar ook het magiër-zijn zet de vertelling in een bepaald licht. We kennen magiërs uit het oosten, zij traden op in het geboorteverhaal. (Matteüs 2). We kennen het verbod uit wet en profeten om je met astrologie en dergelijke bezig te houden. (Deuteronomium 4,19; 18,9; 1 Samuel 6,2; Jesaja 44,25; Jeremia 27,9) Als wij hier een invloedrijk Joods-magiër tegenkomen, wijst dat op de stevige aanwezigheid van een Joodse gemeenschap en mogelijk ook op de losse verhouding van hen tot de heilige traditie. Daar komt bij dat het een kans is geweest om tot de hogere kringen toe te treden. Want wij zien hem in het gevolg van de Romeinse proconsul.
John van Eck vertelt in Paulus en de koningen over dergelijke magiërs dat zij in die tijd en cultuur vaak als een soort charlatans werden gezien. “Het gaat om mensen die zich vooral bezighielden met het voorspellen van de toekomst. Daarmee wisten zij tot in het hoogste kringen invloed te verwerven. De meeste keizers hebben dergelijke figuren aan hun hof gehad, waar zij dikwijls bij allerlei intriges betrokken waren. Herhaaldelijk werden zij bij staatsbesluit of keizerlijk decreet verbannen en werden hun activiteiten verboden, maar telkens werden zij weer door diezelfde keizers die hen verbannen hadden weer binnengehaald. … Hoewel ze gehaat werden, maakten men zich telkens weer van hen afhankelijk.” (25)  

5 Sergius Paulus wordt door Lukas neergezet als een verstandig man, “kortom, het type van de ideale gezagdrager,” aldus Van Eck in het zojuist genoemde boek. (25) Niettemin staat hij onder invloed van Barjezus. Deze probeert hem van het geloof af te houden. Daar zit het ‘valse’ van zijn profeet-zijn. Dan volgt een geestelijke strijd tussen Saulus en Elymas, om het heil en de persoon van de proconsul. Het doet denken aan de engelenstrijd die onzichtbaar zich voltrekt (Daniel 12). Hier gebeurt het in het openbaar. De interesse van de proconsul in het woord van God (13,7) mag niet geblokkeerd worden. “Paulus fixeert hem met zijn blik,” schrijft Van Eck, “en plaatst hem waar hij hoort: in de sfeer van de duivel, de tegenspeler van God in de heilsgeschiedenis.” (26) Demoniseren is in onze tijd een kwalijk retorisch middel. Hier gebeurt het in het kader van de voortgang van het evangelie, niet geheel zonder spanning, ook voor ons lezers. Paulus zag en wist meer dan wij. Hij gaat de confrontatie aan. Geen onderzoek of dialoog maar een directe en aanklagende typering. Met een retorische vraag leidt hij vervolgens de bestraffing in (vergelijk deze uitval Paulus die van Petrus tegen Ananias in 5,3-4 en Simon in 8,20). Op zijn woord als Godsgezant reageert de Zender direct: de blindheid slaat toe. (Was dat niet ook met Saulus zelf gebeurd, bij zijn roeping?! Handelingen 9,8-9) Zo wordt de ‘ziener’ van zijn macht beroofd. Hij wordt hulpbehoevend als al die mensen die zich zo tegenover hem opstelden. “Zo wordt de magiër getroffen met wapenen uit zijn eigen arsenaal.” (Van Eck, 26)  Sergius Paulus (en over zijn schouder de Romein Theofilus) kan hieruit afleiden dat er krachten zijn die het menselijk bestuur te boven gaan, je zelfs de geaccepteerde machten uit de toenmalige cultuur. Deze krachten manifesteren zich op het gezagvolle spreken van de dienaar van God. Het is de macht van het woord.

6 Van Bruggen spreekt in zijn boek Paulus niet over macht of kracht maar over energie: “Voor de heidenen is de energie van het evangelie heel opvallend, temeer omdat het een helende energie is, superieur aan de prestaties van allerlei wonderdoeners in die tijd.” (54) Misschien kunnen wij het opvatten als een synoniem van kracht, maar ik voel een verschil aan: de kracht komt van buiten af, de energie van binnenuit. Barjezus oefent zijn kracht uit als magiër, op andere mensen en wordt door kracht van buitenaf op zijn plek gezet. Het is in dit verhaal niet zozeer de inherente energie van een van beide mannen. Zo is het ‘tot geloof komen’ van Sergius Paulus het gevolg van de impact dat het ‘samenvallen van woord en teken’ (Van Eck) heeft. Hij is een vertegenwoordiger van de ‘koningen’ die Saulus gaat ontmoeten. (9,15). Jezus zag de koninkrijken die de duivel hem toonde bij de verzoeking. (Lukas 4,6-7; Matteüs 4,8-9) Sergius Paulus’ vervolgleven blijft ons onbekend maar als magistraat is hij nu in het andere kamp. Later zal Paulus zeggen dat hij gezonden is, ook om mensen te laten keren, van de macht van de satan tot God. (Handelingen 26,18)

7 Toen ik in Rotterdam ging werken, wist ik niet dat ik daar veranderen zou. Ik beantwoordde de roep die ik vanuit de stad hoorde. Het appel dat de gemeenten in en om Rotterdam deden klonk voor mij als de stem van God. Ik was vooral nieuwsgierig. En gereven om niet-christenen de naam van de Heer bekend te maken. Wat ik niet wist, was dat de omgang met hindoes en moslims mij veranderen zou. Ik heb het destijds wel eens ‘ontabsoluteren’ genoemd. Opgegroeid in een klimaat van het absolute (Ab van Langevelde, biografie over C. Veenhof) leerde ik de contextualiteit van het christelijk geloof kennen. De Hollandse versie van het geloof is bepaald niet een op een gelijk met het de bedoeling van de Heer. Ik leerde dat de hindoe en de moslim in de eerste plaats Hem moesten leren kennen zoals Hij zich aan hen zou voordoen. Hij is namelijk in staat om zich aan te passen aan de omstandigheden van ieder mens, ook van de migranten in de Rotterdamse regio.
Deze ervaring heeft mij gestempeld sindsdien. Een heel aantal zekerheden van vroeger kan ik betwijfelen. En de persoon van de Heer wordt juist positief wonderlijker voor mij. Dit een bekering noemen is een groot woord. Maar zoveel is zeker: ik ben er door veranderd, onomkeerbaar. Het vertellen van deze ervaring is het markeren ervan, al is het een dun potloodstreepje. In een tekening zou een streep met zwarte inkt de weergave zijn. In het verhaal van Saulus is het een naamsverandering geworden. Lukas neemt de wijziging op in het verhaal van de reis van Barnabas en Saulus naar Cyprus en later verder in Zuid-Turkije. “Daarop keek Saulus (die ook bekend stond als Paulus) hem strak aan, en vervuld met de heilige Geest zei hij…” (13,9) Sindsdien is het voortdurend Paulus in het boek van Lukas. Nu de macht van de Joodse magiër gebroken wordt door het gezagvolle spreken als Gods gezant – en zo de Romeinse proconsul tot geloof komt, is het tijd om de naamsverandering te vermelden. John Stott zegt: “…and it was appropriate for Luke to mention Saul’s now as he moves into increasingly non-Jewish contexts.” (219) En volgens Van Eck kunnen we aannemen dat Paulus naast zijn Hebreeuwse naam een Latijnse naam had. Hij was immers Romeins burger (20,28). Het kan Paulus persoonlijke keuze zijn geweest om deze naam te gaan gebruiken “… toen hij zich definitief in de Grieks-Romeinse wereld begaf.” (CNT, 279) Hoewel het natuurlijk ook mogelijk is dat hij de naam van anderen kreeg, mogelijk zelfs van de proconsul. In de wereld van Theofilus was naamsverandering bekend: Octavianus werd Augustus en Handrianus kreeg de nieuwe naam Olympos. In Bijbelse vertellingen zijn  mensen nogal eens van naam veranderd door anderen: God verandert de namen van Abram (Genesis 17,7), Saraï (17,15) en Jakob (Genesis 32,29), Jozef krijgt in Egypte een andere naam (Genesis 41,45), Hosea hoort het van Mozes (Numeri 13,16), Naomi zegt het zelf (Ruth 1,20), Hadassa, net als Jozef (Esther 2,7), Simon krijgt van de Heer zelf een bijnaam (Matteüs 16,18). En de belofte is dat ieder die in het geloof volhardt een nieuwe naam krijgt, van de Heer persoonlijk (Openbaring 2,17). Op de achtergrond kun je teksten Jesaja 62,2 en 65,15 horen. Wat Jesaja mag beloven voor heel Israël, past Christus toe op elk trouw gemeentelid.

8 “Als de laatste woorden van het lied gezongen zijn, zeg ik dat de vrouw van Ndlovu hier moet komen. Ik zeg het luid. Ik kan als man niet zomaar naar de vrouwenkant. Ze wil bij het vuur gaan zitten met haar gemartelde gezicht, maar ik zeg – een matje grijpend – ‘Nee, hier voor mij.’ Ik ga staan, leg mijn handen op haar hoofd, en roep: ‘in de naam van Jezus, ga uit van haar, jij Boze geest.’ Je zag de rust terugkeren op haar gezicht. Zoals ze nu weer uitzag, zo kenden wij haar. Die onrustige gepijnigde vrouw van daareven, die was ons vreemd. Van wat er verder gebeurde die nacht, weet ik niets meer.” (44) Aan het woord is Hans Vonkeman. Hij vertelt in zijn boek Geboeid door Zoeloes over zijn zendingservaringen in Afrika. Ik weet nog dat ik het las. Verhelderend hoe het paste in die context, de vrijmoedigheid die hij kreeg. Zijn verwerking ervan vond ik ook al zo weldadig: “En men verwachte van een wonder geen wonderen. … Een wonder verwekt geen kinderen, het Woord wel.” (45) Eén keer was ik bijna zover om een gebedssessie te hebben rond een boze geest. Het was in de Rotterdamse jaren. Een jonge vrouw had mijn adres gevonden – ik weet niet meer hoe – en verteld over de angstaanjagende dingen die zij in huis en op haar kamer meemaakte. Het klonk inderdaad occult. Zij was met die duistere wereld bezig geweest. Omdat ik niet alleen met haar wilde bidden, had ik haar gevraagd om terug te komen. Intussen vroeg ik een bevriende broer uit de kerk te hulp. Maar op het moment dat wij afgesproken hadden kwam ze niet. Ik heb het altijd jammer gevonden. Maar de nuchtere woorden van Hans Vonkeman zijn terecht. Waarom uit zijn op een wonder? Ik heb geen idee wat er met haar verder gebeurd is. God weet het.
Toch blijft het wel opvallend dat ik weinig met dergelijke krachtmetingen te maken heb gehad in al die jaren. De evangelische en charismatische broederschap hebben het er meer over. Is dat de reden waarom mensen zich sneller met dergelijke situaties melden bij de voorganger? Hoe ook, op een afgeleide manier is het intussen volop aanwezig in mijn actieve domineesleven. De manipulaties van mensen in de gemeente zijn krachtsmetingen. De verbale opstand van leden tegen ontwikkelingen of er juist voor, het is explosie van kracht. Ik ben laatst weer onder de indruk geraakt van de woorden van Simeon over de Heer. “Hij zal de gezindheid van velen aan het licht laten komen.” (Lukas 2,35). Onder de kracht zit een drijfveer. Dat doorzag Paulus bij Barjezus: vijandschap tegen elke vorm van gerechtigheid. (13,10) Dat kan zich ook voordoen in de jas van gereformeerde gelovigheid. Dan heb je een luisterend hart nodig, dat wat koning Salomo vroeg bij de offerhoogte in Gibeon. (1 Koningen 3,8-9) Hij stond voor de grote taak Gods uitverkoren volk te leiden. Hoe maak je onderscheid tussen goed en kwaad? Door te luisteren. Door zo te reageren dat de diepste drijfveren van mensen aan het licht komen.
Daar is geen formule voor. Oefenen en concluderen dat het soms lukt, en soms niet. Barnabas en Paulus maken er ook geen programma van. Mooi hoe Jakob van Bruggen het typische van de beide zendelingen weet aan te wijzen. “Deze wonderen en tekenen gaan gepaard met een merkwaardig vertoon van zwakte en het ondergaan van veel lijden door de apostelen. Dit onderscheidt hen van de magiërs in die tijd: mensen met macht lieten zich gelden en wensten geen miskenning. Mensen waagden het vaak ook niet zich aan hen te vergrijpen uit angst voor de wraak van goddelijke machten.” (Paulus, 54) Over de krachten, zie ook  2 Korinte 2,12; 1 Korinte 2,3-5; Romeinen 15,18-19.


Naar aanleiding van: Jakob van Bruggen, Kroongetuigen van het evangelie. Utrecht: Kok, 2014.
Jan Hoogland & Maarten Verkerk, Prediker voor managers: Levenswijsheid voor bestuurders en professionals. Kampen: Ten Have, 2010.
Jakob van Bruggen, Paulus: Pionier voor de Messias van Israël. Kampen; Kok, 2001.
J. van Eck, Paulus en de koningen: Politieke aspecten van het boek Handelingen. Franeker, Van Wijnen, 1989.
John van Eck, Handelingen: De wereld in het geding. (CNT, derde serie) Kampen: Kok, 2003.
John R. W. Stott, The Message of Acts (Bible Speaks Today). Leicester, Inter-Varsity Press, 1990.
Hans Vonkeman, Door Zoeloes geboeid: Zendingsontmoetingen in Afrika. Kampen: Kok Voorhoeve, 1995.