Profeten in soorten

Als we in 1 Koningen de profeet Elia ontmoeten en merken dat er veel ruimte voor hem wordt uitgetrokken, dan is het niet de eerste profeet van wie we horen. Rondom de koningen David en Salomo is de profeet Natan bekend geworden. Bij de perikelen rond de troonopvolging van David speelt hij een grote rol. Het lijkt erop dat hij daar min of meer als hofprofeet functioneert. Hij loopt gemakkelijk in en uit in het paleis. ‘Hofprofeet’ suggereert echter een afhankelijkheid, die zou verhinderen om ook kritisch tot de koningen te spreken. Maar Natan heeft zowel bij de zonde van David met Batseba als bij de plannen voor de bouw van de tempel, zich onafhankelijk en kritisch getoond. Hij bleek daarin het ‘tegenover’ van God te verwoorden, tegenover al te menselijke en zondige machten. Dat kenmerk wordt des te sterker als Elia optreedt. Tussen hem en koning Achab botert het nooit.

Over de oorsprong van het profetisme in Israël is nog veel onbekend. Het grote prototype is Mozes. Het is duidelijk dat Elia gaandeweg trekken krijgt die doen denken aan de grote godsman uit de tijd van de Bevrijding. Neem alleen al Elia’s vlucht naar Horeb (= Sinai) (1 Koningen 19), een tocht van veertig dagen en nachten. Elia is duidelijk De Tweede Mozes. Tegen die achtergrond verbaast het niet dat juist deze twee mannen Jezus komen versterken in de laatste fase voordat het grote lijden voor Hem zal plaatsvinden. (Lukas 9,28-36) Bij Samuël merken we in de beschrijving dat er al sprake is van een zekere ontwikkeling, zie 1 Samuël 9,9:  “(Vroeger zei men in Israël wanneer men God om raad wilde vragen: ‘Kom laten we naar de ziener gaan’, want wat nu een profeet heet, werd vroeger een ziener genoemd)” De haakjes in de hoofdtekst van de NBV wijzen erop dat dit punt al voor de eerste lezers moest worden uitgelegd, een verklarende noot. Het profetisme is in ieder geval geen exclusief verschijnsel van Israël. Ook in de literatuur van volken rondom Israël komen we zienerschap en extatische figuren tegen. Duidelijk is in de literatuur van het oude Israël dat het onderscheid van ware en valse profetie van hoog belang is. “… als een profeet zegt te spreken in de naam van de HEER, maar zijn worden komen niet uit en er gebeurt niets, dan is dat geen profetie van de HEER geweest. Heb geen ontzag voor een profeet die zich dat aanmatigt.” (Deuteronomium 18,22)

In de tijd van de Omriden zijn Elia en Elisa de grote profetische figuren. Bij nader toezien blijkt echter dat er nog meer profeten een rol spelen: er is ‘een profeet’ in 1 Koningen 20,13-14 die de overwinning aankondigt in de eerste oorlog met Aram. Waarschijnlijk is dat dezelfde als ‘de godsman’ die zich in de Tweede Aramese Oorlog aandient en opnieuw de overwinning belooft. (1 Koningen 20,28) Maar in hetzelfde hoofdstuk lezen we dan ook over ‘iemand uit de profetengemeenschap’. Dat is waarschijnlijk weer een ander dan de zojuist genoemde. (1 Koningen 20,35- 42) De aanduiding ‘profetengemeenschap’ maakt ons erop attent dat in die tijd de profeet niet de losse eenzame heldenfiguur is, die hij in de beleving van de lezers gemakkelijk wordt. Er bestonden groepen profeten, die gezamenlijk optrokken en samenleefden. Daarvan komen we voorbeelden tegen uit Betel (2 Koningen 2,3), Jericho (2 Koningen 2,1-18) en Gilgal. (2 Koningen 4,28) We krijgen geen gedetailleerd beeld van hun werkzaamheden, omdat zij slechts figureren in de vertellingen rond Elia en Elisa. We kunnen vermoeden dat hun positie wellicht verbonden was aan bepaalde heiligdommen die er naast Jeruzalem waren in de tijd van het gedeelde rijk. Met name de namen van Betel en Gilgal wijzen in die richting. Elisa neemt geen afstand van deze groepen, maar onderhoudt nauw contact.

Dat we Elia en Elisa in één adem noemen betekent niet dat er geen onderscheid tussen beide is. De verhalen rond Elia zijn vooral gestempeld door de polemiek met de Baälsdienst. De confrontatie met de profeten van deze god krijgt veel ruimte in de beschrijving. (1 Koningen 18) De verwijzing naar Mozes is bij Elia heel uitgesproken, zodat het niet vreemd is te denken aan Elisa als de Jozua. De opvolger van Elia ontvangt het teken van de overdracht (de mantel, 2 Koningen 2,13 en 14) op een wijze die herinnert aan de wagens en ruiters bij de Rode Zee (Exodus 14) en de gebeurtenissen bij de Jordaan. (Jozua 3) Als verschil is ook te noemen het ‘dubbele deel van de geest van Elia’ dat Elisa vraagt. (2 Koningen 2,9) We zien daarom een veelvoud aan wonderen gebeuren door deze opvolger van Elia. Elisa verricht die voornamelijk voor de mensen in de verdrukking, die meestal meer open staan voor wat God doet door zijn dienaren, dan de mensen met macht en welvaart. Waar beide profeten zowel zegen als vloek van Godswege aankondigen, is het verschil tussen Elia en Elisa ook dat tussen begin en afronding van de confrontatie met de Omriden. Elia maakte er een begin mee, door Elisa wordt Jehu tot actie aangezet. Hoewel Elisa niet zelf de zalving van deze militair tot koning uitvoert (een van de leerlingen uit de profetengemeenschap moet het doen, 2 Koningen 9,1), is het wel in zijn opdracht. Dat luidt het einde in van ‘het huis van Achab’ en de dynastie van de Omriden. (2 Koningen 9 en 10)