Nijgen voor brood en wijn

Op Prinsjesdag staat op het Binnenhof een vaandeldrager van het Korps Mariniers. Van oorsprong was een vaandel het veldteken van een regiment. Het diende als herkennings- en verzamelpunt en mocht onder geen beding in handen van de vijand vallen. De symbolische betekenis bestaat nog steeds. Zo leggen militairen na hun aanstelling de eed, of belofte af met de hand op het vaandel, of de standaard. Als de koning en de koningin bij de Ridderzaal arriveren, wordt met het vaandel gegroet door dit te neigen. Op hun beurt buigen de koning en koningin voor het vaandel. Zij doen dit, omdat het vaandel bij de krijgsmacht het hoogste symbool is en de trouw aan de koning en de eer van het korps representeert. En het is uit piëteit voor de menselijke offers, die in de loop der eeuwen door het Korps Mariniers zijn gebracht bij de verdediging van ons land en de uitvoering van internationale vredesmissies.

Kan dit beeld helpen bij het nadenken over ons omgaan met het brood en de wijn bij het heilig avondmaal? Een nijging voor deze heilige tekenen, hoe lijkt dat? In ons kerkelijk leerboek wordt stevig afstand genomen van de pauselijke mis. Het bezwaar is dat volgens de mis Christus in de lichamelijke gedaante van brood en wijn aanwezig is. Hij moet dan ook in die gedaante aanbeden worden. (30, 80) Het knielen van de voorganger na de consecratie is daarvan het bewijs. Ook het buigen van de gelovigen richting de tabernakel in de kerk, bij binnenkomst wijst daarop. Afgoderij, oordeelt de Heidelbergse Catechismus. Ik twijfel, eerlijk gezegd. Als ik in diezelfde Catechismus lees wat afgoderij is, dan kom ik niet in de buurt van wat katholieken doen. (34, 94) Het is geen toverij of waarzeggerij. Bijgeloof kan het ook niet heten. Men buigt voor Christus de Heer, niet een heilig mens of ander schepsel. Het punt is dat zij geloven dat Hij in die gedaanten echt, reëel aanwezig is.
Is het dan zonde tegen het tweede gebod? Je mag  niet buigen voor een beeld. Dat komt dichterbij. Je mag God op geen andere wijze vereren dan Hij in zijn Woord bevolen heeft. (35, 96; zie ook 45, 118) Schepselen mag je wel afbeelden maar niet vereren. Het mysterie van de eucharistie is nu echter dat Christus zelf de instelling ervan geboden heeft. Als Hij dus zelf verschijnt in deze gedaanten, dan geeft Hij toch op deze wijze zijn toestemming aan het betoonde respect?

Daar komt bij dat de Rooms-katholieken onderscheid maken tussen aanbidden en vereren. Rondom Maria, de moeder Gods, wordt bijvoorbeeld nadrukkelijk gesteld dat zij niet aanbeden wordt. Je mag alleen God aanbidden. “Alleen God mag worden aanbeden,” stelt ook A van de Beek in Lichaam en Geest van Christus. Protestants als hij is, voegt hij er aan toe: “Iets anders is de vraag of wij tot Maria een verzoek mogen richten.” We vragen geregeld mensen om ons heen met en voor ons te bidden. We weten van de overleden gelovigen dat zij biddend meeleven met de situatie op aarde (Openbaring 6,11) Zo kan ook moeder Maria’s gebed worden ingeroepen. “Het is niet anders dan de gewone voorbede: de een heeft geen enkele moeite daarover te spreken, de ander heeft daar meer schroom voor.” (175) Dit aanroepen is vereren in de vorm van respect geven.

Kun je dat respecteren nu ook doen bij de tekenen van brood en wijn? In de eucharistie is Christus zelf present zeggen de katholieken. ‘Tegenwoordig gesteld’ heet het in de hedendaagse Rooms-katholieke uitleg. Erik Borgman noemt in Waar blijft de kerk? ‘betekenis aan het licht brengen’. Hij vergelijkt het met een beroemd schilderij, De Aardappeleters van Vincent van Gogh. “In het schilderij komt een vergeten betekenis van het mens zijn present via de verbeelding van de maaltijd van de familie de Groot. Iets soortgelijks geldt voor de eucharistie. Via de verbinding met wat Jezus gezegd en gedaan heeft, en via de relatie met wat mensen verder nog proberen te doen en te zijn, komt in de eucharistie betekenis aan het licht.” (88) Dit betekenis is niet slechts een troostend idee of een reddende gedachte, nee Christus zelf komt erin mee.
In die richting schrijft ook schrijft C. Trimp in Woord, water en wijn: “Wanneer Christus op de avond van zijn afscheid bij het breken en uitdelen van het brood zegt: ‘dit is mijn lichaam-voor-u’ “is Hij met het oog op de gedachtenis bezig met ‘historische beeld-vorming’: dit beeld wil Hij van Zichzelf aan de toekomst nalaten, nu Hij voor de laatste maal tijdens zijn omwandeling de tafel met de discipelen deelt en de gedachtenisviering regelt.” (82-83) Ook de Nederlandse Geloofsbelijdenis benadrukt dat persoonlijke. “Bij dit geestelijke feestmaal geeft Christus ons deel aan zichzelf met al zijn schatten en gaven…” (artikel 35)

Wij wijzen als gereformeerden de leer van de transsubstantiatie af. Christus is in de hemel, zijn Geest is werkzaam om en in ons. Maar blijft daarmee brood gewoon brood, en wijn gewoon wijn? Nee. Door de instellingswoorden, en in gebed om de Geest van Christus, en door de kracht van die Geest worden brood en wijn heilige tekens en zegels. Het bijvoeglijke naamwoord ‘heilig’ wordt ook door de Heidelbergse Catechismus gebruikt. (29, 79) Deze aardse middelen zijn apart gezet. Dat is de betekenis van heilig zijn. In de liturgische samenkomst beleven wij brood en wijn als geestelijk voedsel, dat maakt ze heilig. Het restant hoeft niet bewaard te worden. Maar respectvol omgaan met de tekenen lijkt me wel gepast. Van de Beek in God doet recht: “Weggooien is onmogelijk met de gaven die God ons gaf, zeker als dat de gave van de nieuwe schepping is. Maar we hoeven het ook niet op te bergen. Het is brood om te eten, om onvergankelijk leven te ontvangen. Zo gaan we met het brood van de nieuwe schepping om: we eten het op, samen met de zieken naar wie het wordt gebracht en als er dan nog over is, dan zijn er de armen aan wie wij het kunnen uitdelen.” (378)

Brood en wijn bij het avondmaal, het is zo alledaags niet. Het zijn tekenen van de Gekruisigde. Ik moet denken aan een begrafenisdienst. Als ik langs de kist van de dode loop, houd ik even stil. Ik buig mijn hoofd, uit piëteit, zoals de koning en de koningin bij het vaandel van de mariniers. Zou het niet passend zijn, vraag ik me af, als we bij de viering even nijgen bij brood en wijn? Uit eerbiedige bewondering voor de hoogste Heer die de diepste dood voor ons ondergaan heeft.
Hem past aanbidding, de tekenen respect.


Naar aanleiding van: Dr. A. van de Beek. Lichaam en Geest van Christus: De theologie van de kerk en de Heilige Geest. Zoetermeer: Meinema, 2012.
Erik Borgman, Waar blijft de kerk? Gedachten over opbouw in tijden van afbraak. Baarn: Adveniat, 2015.
C. Trimp, Woord, water en wijn: Gedachten over prediking, doop en avondmaal. Kampen: Kok, 1985.
Dr. A. van de Beek, God doet recht: Eschatologie als christologie. Zoetermeer: Meinema, 2008.

Pieter Boersema vertelt in Het Woord in beeld en taal: De contextualisatie van het christelijk geloof. Antwerpen/Apeldoorn: Garant, 2020  over De Aardappeleters van Van Gogh het volgende: “De vijf hebben nooit samen in dezelfde kamer gezeten. Ik denk dat dit juist het idee is bij Van Gogh, waardoor het een religieus niveau krijgt als een ‘Avondmaal’ in een armoedige context, die daar echter volledig in vrede mee is. Het stijgt uit boven hun harde werken en armoede. Naast het delen van het ‘brood’ (de aardappel) is er het licht van Gods aanwezigheid (de olielamp) die de hele kamer verlicht.” (151)