Missionaire aspecten

Jezus heeft een missie. Markus noteert het volgende citaat uit de mond van Jezus: “Laten we ergens anders heen gaan, naar de dorpen hier in de omtrek, zodat ik ook daar het goede nieuws kan brengen Daarvoor ben ik immers op weg gegaan.” (1,38) Kort en krachtig is de boodschap samen te vatten: het rijk van God is nabij: kom tot inkeer en hecht geloof aan dit goede nieuws. (1,15) In de kring van de joodse tijdgenoten valt op dat de Torah daarbij de hoogste positie verliest. Jezus verklaart bijvoorbeeld elk voedsel rein. (7,1-23) Achteraf bleek dat missionair bedoeld. Petrus begreep dat toen de Heilige Geest hem tot contact met Godzoekende Romeinen drong. (Handelingen 10 en 11, vergelijk Romeinen 14,13v) Als de eerste lezers christenen te Rome en omgeving zijn, in de jaren ‘60 van de eerste eeuw, dan gaan ze de invloed van de uitspraak van Jezus des te beter begrijpen. Jezus had ook hen al op het oog toen Hij op aarde was! Zij hoeven geen jood te worden, maar moeten hun christen-zijn vorm geven in een Romeinse context.

Zou dat de reden zijn waarom direct op de passage over rein voedsel een beschrijving van Jezus’ reis naar Tyrus volgt? (7,24-37) Jezus’ pogingen om incognito te blijven mislukken. Daar is een vrouw die Jezus’ hulp zoekt. In het gesprek dat zich dan voltrekt blijkt hoe diep de kloof is: kinderen tegenover honden, dat is het beleefde verschil tussen joden en niet-joden. Let op het mooie detail in Markus’ weergave: “Eerst moeten de kinderen genoeg te eten krijgen.” (7,27, vergelijk Matteüs 15,26) Het ‘eerst’ veronderstelt de komt van een ‘tweede’ of ‘daarna’ en dat is wat we terug zien bij het werk van de apostel Paulus: eerst de Jood, dan de Griek. (bv. Romeinen 1,16) Dat ‘daarna’ is in zekere zin een gelijktijdigheid: het evangelie blijft klinken voor Joden én Grieken, al blijken in de eerste eeuw de Joden veelal niet bereid Jezus te volgen. De vrouw van Syro-Fenicische afkomst is een eerste aanwijzing dat het goede nieuws die kant op zal gaan: de grens van het Joodse volk over. Haar gevatte antwoord vindt de instemming van Jezus en zo ondervindt zij de weldadige invloed van de Zoon van God. Het bedreigde leven van haar en haar dochter wordt bevrijd van de demonie. Jezus’ missie blijkt effectief.

In hoofdstuk 13 van Markus’ boek komt opnieuw de verspreiding van het goede nieuws ter sprake. Jezus slaat een waarschuwende toon aan. Laten de leerlingen zich instellen op een zware tijd: “…pas goed op. Jullie zullen voor het gerecht worden gesleept en in synagogen worden gegeseld, en jullie zullen voor gouverneurs en koningen moeten verschijnen om voor hen van mij te getuigen.” (13,9) Hier blijkt dat Jezus’ missie zal worden voortgezet door de apostelen. Zij moeten ‘van hem’ getuigen. Het getuigen zal ook echt die juridische context hebben, waarin dat woord allereerst geboren is: opkomen voor de waarheid ten overstaan van een rechtsprekende en bevoegde instantie. Het gaat om het bevestigen van de verhalen over Jezus’ leven, dood, opstanding, hemelvaart en aangekondigde terugkeer.

Maar Jezus voegt eraan toe: “Want eerst moet aan alle volken het goede nieuws worden verkondigd.” (13,10) Dat gaat dus via het getuigenis van Jezus’ gezanten en opnieuw is hier sprake van ‘eerst’.  Het vervolg daarop is ‘het einde’. (vergelijk 13,13) Deze uitspraak staat in het parallelle verslag van Matteüs op een andere plaats (zie Matteüs 24,14) en het effect in het verslag van Markus is dat het nu nauw verbonden is met het ‘getuigen van mij’. In verband met de situatie van de eerste lezers past dat goed: gouverneurs en koningen kenden zij in hun Romeinse situatie. Hun leven had de eerste dreiging al ondergaan. Deze rede van Jezus leert hen dat Hij al aan hen had gedacht. Dat kan hen helpen zich zo te gedragen als past bij Hem. Hun leven past bij de toekomst die Jezus voorzag. Daarbij kan vervolgens genoteerd worden dat zijzelf de voorbeelden zijn van de overtuigingskracht van het goede nieuws. Het evangelie werkt, tot behoud! (vergelijk ook de Romeinse centurio, 14,39)

Het goede nieuws zal overal ter wereld verkondigd worden. Jezus verzekerde dat nadat een vrouw met kostbare nardusolie zijn voeten had gezalfd in het huis van een zekere Simon. Sommige aanwezigen vonden dat verkwisting, maar de Heer nam haar in bescherming. Sterker, Hij maakte haar tot een lichtend voorbeeld: “Waar ook maar ter wereld het goede nieuws verkondigd wordt, zal ter herinnering aan haar worden verteld wat zij heeft gedaan.” (14,9) Het had immers alles te maken met de naderende dood van Jezus. (14,8)

Nog één andere tekst in Markus’ evangelie wijst op de universele verbreiding van het goede nieuws. Eens veegde Jezus het tempelplein schoon van alle handelaren. Hij hield toen de omstanders het volgende voor: “Staat er niet geschreven: ‘Mijn huis moet voor alle volken een huis van gebed zijn’.” (11,17) De autoriteit, die uit dit handelen blijkt, is al geweldig: Jezus presenteert zich als de eigenaar van de tempel. Denk aan de woorden van de profeet Maleachi: “Opeens zal hij naar zijn tempel komen, de Heer naar wie jullie uitzien.” 3,1. De profeet Jesaja had gesproken over de vreemdelingen die zouden komen en zich thuis weten in de tempel van de HEER. (Jesaja 56,7) Ook al is het nog geen realiteit op dat moment, het is wel het perspectief: die kant moet het op. Het feit dat de tempel een markt werd en de basis voor moordplannen tegen Hem, beraamd door priesters en schriftgeleerden, maakt Jezus zo boos dat Hij in feite het einde van de tempel inluidt.

Dat einde kwam bij de verwoesting in het jaar 70 van de eerste eeuw. Toen was het goede nieuws al tot de hoofdstad van het rijk doorgedrongen en bleken de gemeenten, bestaande uit gelovigen met Joodse en Grieks-Romeinse achtergrond, de nieuwe tempel: “Weet u niet dat u een tempel van God bent en dat de Geest van God in uw midden woont?” (1 Korinte 3,16)