Het begin van Markus’ boek

Markus 1,1: “Begin van het evangelie van Jezus Christus, Zoon van God.” Bij de verschijning van de Nieuwe Bijbelvertaling viel me al snel op dat in het openingsvers van het evangelie van Markus de aanduiding ‘Zoon van God’ weer is opgenomen. In de vertaling van 1951 ontbrak deze titel. Dat gaat terug op een tekstkritische kwestie en wel een wonderlijke. Bijna alle handschriften van het evangelie hebben namelijk deze woorden wel, slechts een enkele niet. Eeuwenlang is via de Statenvertaling de lange versie van de meerderheid van de handschriften gangbaar geweest en die meerderheid van de handschriften is te vertrouwen.

Het is van belang omdat het wezenlijk is bij de duiding van de opening van dit evangelie. Markus wil het begin van het evangelie van Jezus Christus beschrijven, maar dan vanaf de start onder de belichting dat Hij Gods Zoon is. De eerste perikoop (vers 1-13) schuift onder deze stelling de argumentatie. Markus laat eerst zien dat de profeet Jesaja al de komst van de HEER zelf aankondigde. Het citaat volgt als argumenterende zin na dit opschrift. Vervolgens merkt Markus in vers vier op dat dit citaat tot praktische invulling kwam in het werk van Johannes de Doper. De aankondiging van iemand die zo indrukwekkend is dat Johannes (toch als boetprofeet niet de minste) de gedachte aan zelfs maar het losmaken van zijn sandalen ver van zich werpt, onderstreept de hoge titel uit de eerste zin. Hoe bedekt ook gezegd, de lezer weet vanaf het begin dat het om de Zoon van God zelf gaat. Als vervolgens ook nog blijkt dat deze de bevoegdheid heeft om met de Geest te dopen, dan zijn we inderdaad in de sfeer van God zelf belandt. Wie kent de Geest van God, dan God zelf? (zie 1 Korinte 2,10) Markus vermeldt aansluitend de doop in de Jordaan. De stem uit de hemel spreekt opnieuw over de Zoon. De aanduiding is ‘de geliefde’ en de ‘ik’ die spreekt laat zijn innige verhouding met de zojuist gedoopte persoon direct merken. Dat de Geest in de gedaante van een duif daarbij figureert wijst weer naar die bevoegdheid om met de Geest te dopen: Jezus kan dat omdat Hij de Geest eerst ontvangen heeft van de Vader zelf.

Deze opening leert ons dat dit evangelie geschreven is na Pasen. De levende Heer heeft na zijn kruisdood zichzelf in een aantal verschijningen getoond aan de leerlingen. Zij ontvingen zo in hun ervaring het overtuigende bewijs dat hun meester Gods eigen Zoon was. Als Markus de vertolker van Petrus is (en dat stelt een betrouwbare vroeg-christelijke traditie), dan vinden wij hier de levensbeschrijving van Jezus, zoals die na Pasen door Petrus in de wereld verkondigd is. Markus laat de lezer op bepaalde punten meevoelen met de ontwikkelingsgang van de leerlingen voor Goede Vrijdag (denk aan de bestraffing van Petrus als hij Jezus tegenspreekt bij de eerste lijdensaankondiging), maar we worden vanaf de eerste regel bekend gemaakt met de werkelijkheid van Pasen: de Heer leeft! Het boek laat direct merken hoe Jezus begrepen moet worden.

Deze goddelijke pretentie van Jezus hoeft blijkbaar niet via de geboortegeschiedenis bewezen te worden. Hoe dierbaar voor huidige christenen de kerstdagen ook zijn, het is bijbels-theologisch gezien onzin. Jezus zelf heeft nooit zijn opmerkelijke geboorte uit de maagd aangevoerd als bewijs van zijn goddelijkheid; de apostelen argumenteren er amper mee in hun brieven. Centraal staat de publieke werkzaamheid als volwassen man, zijn claim in woord en daad en vooral alles wat voorviel in de laatste week van het lijden. De vier evangeliën verschillen in aanloop, niet in einde. Markus zet kort Johannes de Doper neer in de belichting van Jesaja’s profetie en komt dan al snel tot een reeks van woorden en daden, die Jezus neerzetten als ‘meer dan een mens’

Het lezen en overdenken van de evangeliën zijn belangrijk als een middel om ons te trainen in het leven als discipel van Jezus. De boeken van de evangelisten tekenen het leven als een leven in geloof, een leven onder druk, en een leven onderweg. Het lezen en overdenken van het evangelie van Jezus Christus, Gods Zoon is dan ook een belangrijke oefening voor de christenen nu om het vol te houden tot de jongste dag. Het ondersteunt ons motto, onze visie: Samen op weg naar de jongste dag.
Ik kwam bij de bekende schrijver J.I. Packer de volgende passage tegen over de noodzaak om de evangeliën te lezen: “…de studie van de evangeliën stelt ons in staat om zowel onze Heer duidelijk in beeld te houden als het relationele kader van het discipel zijn. De leer waarop ons discipel-zijn rust, is op z’n duidelijkst te vinden in de brieven van de apostelen. Maar de aard van het leerling zijn is zeer levendig geportretteerd in de evangeliën. Sommige christenen lijken de voorkeur te geven aan de brieven boven de evangeliën en spreken van een opklimming van de evangeliën naar de brieven, als was het een teken van geestelijke groei. Maar die houding is een slecht signaal vanwege de suggestie die ervan uitgaat, namelijk dat wij meer geïnteresseerd zijn in theologische noties dan in de gemeenschap met de Heer Jezus in eigen persoon. We zouden eerder de theologie van de brieven moeten zien als de voorbereiding op een beter begrip van de leerling-relatie met Christus, zoals die getekend wordt in de evangeliën. We moeten het niet laten gebeuren, dat we vergeten dat de vier evangeliën de meest wonderlijke boeken ter wereld zijn (zoals al zo vaak en terecht is gezegd).” (71)

Naar aanleiding van: J.I. Packer, Keep in step with the Spirit. Leicester: Intervarsity Press, 1984.