Héél anders

“In deze ruimte bevond zich helemaal niets.” Dat schrijft de Joodse historicus Flavius Josephus (37 – ca. 100 na Chr.) in zijn boek over de Joodse Oorlog. In het jaar 70 werd de stad Jeruzalem ingenomen door de Romeinen. Ook de tempel werd vernietigd. Maar vooraf keek de Romeinse veldheer Titus nieuwsgierig in de allerheiligste kamer. Hij zag daar tot zijn verbazing… niets!

In de tijd dat de tempel gebouwd werd, was dat al vreemd. Ook de voorloper van de tempel, de tent, viel al op door het interieur. Dat je een voorplein had, een heilig deel en een allerheiligst deel – dat was in de oud-oosterse wereld niet opvallend. Maar in dat heilige der heilige stond overal een godenbeeld. Bij het volk Israël vond je er (tot aan de ballingschap) een gouden kist. Dat was de zetel (1 Samuel 4,4) of de voetbank (Psalm 99,1 en 5) voor de God van Israël, die zelf onzichtbaar was. Onzichtbaar aanwezig.

Tegenover de verbazing van de Romein stond de spot van Israël. “Bel is ineengezonken, Nebo is terneergebogen,” smaalt Gods profeet Jesaja, “Hun beelden zijn toegevallen aan het gedierte en aan het vee; zij, die door u omgedragen werden, zijn opgeladen, een last voor vermoeide dieren. Tezamen zijn zij terneergebogen, ineengezonken, zij hebben de last niet kunnen redden en zelf hebben zij in gevangenschap moeten gaan.” (Jesaja 46,1-2) Nee, dan de God van Israël. Hij toonde in de verborgenheid op de berg Sinaï aan Mozes het model voor zijn aardse heiligdom. (Exodus 25,9) Als later de profeet Jesaja een blik gegund wordt in het hemelse paleis, dan wordt hij overdonderd. “Heilig, heilig, heilig!” klinkt het. De stemmen van de engelen doen de drempels trillen. De zaal vult zich met rook! “Heilig, heilig, heilig is de HEER van de hemelse machten. Heel de aarde is vervuld van zijn majesteit!” (Jesaja 6,3) Jesaja weet niet hoe hij het heeft. Hij schreeuwt het uit: “Wee mij!” Hij beseft hoe zondig hij is. Dat valt direct op als je bij de Heilige in de buurt komt. Opvallend is dat hij dan ook zegt: “Nu heb ik met eigen ogen de koning, de HEER van de hemelse machten, gezien.” (6,5)

Ik zou bijna zeggen: hij heeft gekeken met zijn oren. Hij hoorde de naam uitroepen. Zoals ook Mozes dat meemaakte. Geen mens kan de HEER in volle glorie zien en leven. (Exodus 33,20) Maar Mozes kreeg een glimp te zien en toen vooral veel te horen. De HEER riep zijn eigen naam uit: “De HEER! De HEER! Een God die liefdevol is en genadig, geduldig , trouw en waarachtig…” (Exodus 34,6) Dat is alles bij elkaar zo anders dan wij van elkaar kennen, dat wij met recht de HEER heilig kunnen noemen. “Hij is bijzonder, zó bijzonder dat Hij zich volstrekt van de wereld buiten Hem onderscheidt,” schrijft dr. Den Hertog in het Woordenboek voor Bijbellezers. (259) Dat is de bekende uitleg geworden: God is heilig omdat Hij heel anders is (in wat ouder Nederlands: de Gans Andere). Met wie zou je Hem kunnen vergelijken? Het spannende is dat je toch gaat vergelijken, omdat de heilige God te midden van mensen is komen wonen. Dat geeft al bij het oude Israël de vraag hoe de God van Abraham, Izak en Jakob anders is. Nou, bijvoorbeeld zo: in zijn tempel staat in het allerheiligste gewoon… niets!

Maar dan neemt Hij een verrassende stap: Hij verschijnt hoogstpersoonlijk op aarde. Jezus Christus, God in eigen persoon, als mens op aarde. De Heilige loopt rond tussen onheilige mensen. Wat maakt Jezus dan anders als mens? De schrijver van de brief aan de Hebreeën geeft het antwoord. Hij noemt Jezus de hooggeplaatste hogepriester. Hij onderkent dat Jezus aan dezelfde verleiding heeft blootgestaan als wij. “Want deze hogepriester kan met onze zwakheden meevoelen omdat Hij, net als wij, in elk opzicht op de proef is gesteld, maar dan zonder te zondigen.” (Hebreeën 4,15) Dát is het punt. In God is geen zonde. Laten we eerlijk zijn, dat is inderdaad… anders. Héél anders dan wij.


Mede naar aanleiding van: Woordenboek voor Bijbellezers. Onder redactie van dr. A. Noordegraaf, dr. G. Kwakkel, dr. S. Paas, dr. H.G.L. Peels, dr. A.W. Zwiep. Zoetermeer: Boekencentrum, 2005.