Lees beide hoofdstukken rustig en hardop door. De beide hoofdstukken horen bij elkaar als je ziet dat de vraag waarmee hoofdstuk 7 opent (vers 3) in de loop van hoofdstuk 8 (vers 19v) beantwoord wordt.
1 De vraag
Is het werkelijk nodig te blijven vasten in de vijfde maand? De NBV21 geeft een wat vrije vertaling van het Hebreeuws. Dat zie je als je haar vergelijkt met de Herziene Statenvertaling (2010), hoofdstuk 7 vers 3: “…zeggende tegen de priesters die van het huis van de HEER van de hemelse machten zijn en tegen de profeten, zeggende: zal ik huilen in de vijfde maand, mijzelf afzonderend, zoals ik deed al deze jaren?” De vraag staat in de eerste persoon enkelvoud, maar wordt gesteld namens een stadsgemeenschap (Betel). De uitdrukking ‘jezelf afzonderen’ betekent rouwen en vasten. Het gaat om de vraag of een oude gewoonte gemeenschappelijk moet worden volgehouden. Vandaar NBV21, inhoudelijk terecht: “Is het werkelijk nodig…?”
Vraag: formuleer met elkaar eens een aantal vragen die op deze manier beginnen: “Is het werkelijk nodig dat…” Denk aan actuele maatschappelijke of kerkelijke kwesties.
2 Aanleiding
Concreet gaat het over een gewoonte van vasten in de vijfde maand. Dat is waarschijnlijk ontstaan omdat zo’n zeventig jaar eerder in de vijfde maand de Babyloniërs Jeruzalem hadden ingenomen, zie 2 Koningen 25,8. Verderop staat dat er ook in de zevende maand gevast werd, ook een maand om te herinneren, zie Jesaja 41,1-3. De vraag komt uit de stad Betel. Deze stond voor de ballingschap (die volgde op de inname van Jeruzalem, 587 voor Chr.) bekend als een stad van beeldendienst (1 Koningen 12,28-29). Bij Ezra (2,28) en Nehemia (7,32) lezen wij dat in die plaats ballingen gaan wonen na terugkeer. Als de tempel in Jeruzalem opnieuw verrijst (zie Zacharia 8,9) komt de vraag op of in de regio het rouwen en vasten om de start van de diaspora wel nodig is.
Vraag: vergelijk het eens met de periode kort na de laatste lockdown in de pandemie. Wat wilden wij afschaffen van wat in de pandemie normaal was geworden?
3 De tegenvraag
De eerste reactie van de HEER is een tegenvraag (vers 5). Via de profeet Zacharia gericht tot ‘de bevolking van het land’ en de priesters. Deze tegenvraag steekt door, naar binnen, van de wens om met een gewoonte te stoppen naar de achtergrond van de gewoonte: het motief. Waarom deed je het eigenlijk, dat vasten? Als je treurde om het verlies van je houvast (de tempel) of was het een uiting van een gebroken hart (zie Jesaja 57,15)? Bovendien draait de Heer het om: op de dagen dat je niet vastte, maar gewoon at en dronk, was dat toch je eigen keuze? Zat er een gebod van de HEER achter?
Vraag: zoek eens uit hoeveel vastendagen in de Torah expliciet waren voorgeschreven.
4 Het antwoord
Het echte vasten gaat niet over weinig eten. Het gaat om het beteugelen van het kwaad en het tot bloei laten komen van het goede. Hier komt naar voren wat eigenlijk al in de Tien Geboden en de wetten bij Sinaï centraal werd gesteld. De goede samenleving die God voor ogen heeft kent niet het recht van de sterkste of de rijkste, maar de dienst aan de hulpbehoevenden. Verschillen zijn er, sociaal en economisch, maar zij mogen geen structuur worden die de zwakkeren benadeelt. Daarom vormen weduwen, wezen, armen en vreemdelingen samen een standaardaanduiding in de sociale wetten (o.a. Exodus 22,20-21) en de profetenkritiek (o.a. Jesaja 1,23, zie ook Spreuken 31,8-9 en Jakobus 1,27). Op dat punt ging het voor de ballingschap mis. De voorouders bekeerden zich niet, ook al werden zij herhaaldelijk gewaarschuwd (zie Zacharia 1,1-6). Als nu de ballingen weer terugkeren en de tempel herrijst, dan gaat het de HEER nog steeds om hetzelfde: recht en gerechtigheid in de praktijk.
Vraag: de persoonlijke spiritualiteit dan, van bidden en vasten, blijft dat zo niet onderbelicht?
Voor verdere studie
- Lees het boek van de profeet Haggaï, vergelijk en kijk hoe die teksten aanvullend is op wat we bij Zacharia lezen.
- De periode van zeventig jaar, zie Zacharia 1,12 en 7,5, geldt als een symbolische, afgeronde periode (zeven keer tien). Lees hierover ook Jeremia 25,12 en 29,10 en 2 Kronieken 36,21, en ook Daniel 9,2 en 24. “De strafduur is die van een geheel mensenleven.” (L.A. Snijders, De getallen in de Bijbel en hun verhaal, 93)
- Vasten in het Nieuwe Testament: Matteüs 4,1-2; Markus 2,18-22; Handelingen 13,2-3; Kolossenzen 2,18-23
- Recht en gerechtigheid in het Nieuwe Testament: Matteüs 5,6; Romeinen 14,16-17 en 2 Petrus 3,12b-13
Luister samen naar een lied van Schrijvers voor Gerechtigheid ‘Maak ons hart onrustig, Heer’ (Opwekking 805)
Voor verdere bespreking
- Bespreek met elkaar deze omschrijving van wat een vraag eigenlijk is: “Een vraag is een uitnodiging. Een uitnodiging tot nadenken, uitleggen, aanscherpen, verdiepen, informatie verschaffen, onderzoeken, verbinden.” (Elke Wiss, Socrates op sneakers: Filosofische gids voor het stellen van goede vragen, 31)
- Al direct bij de opening had Zacharia gesproken over de zonden van de voorouders (waardoor de ellende van de ballingschap over hen heen was gekomen), zie 1,1-6. De nieuwe generatie moet niet in dezelfde valkuilen vallen. Kunnen wij dat ook op onszelf toepassen? Welke ‘zonden van de voorouders’ willen wij niet herhalen?
- Voor wie Engels machtig is, klik hier voor een mooi overzicht over het boek Zacharia.
- Als je een mooi college van Wolter Rose (Zacharia kenner!) wil meemaken, klik hier.
- God die niet luistert naar onze gebeden, Zacharia 7,13, dat is een opvallend gegeven. Dat zien wij ook terug bij de apostel Petrus (1 Petrus 3,7): belemmerde gebeden bestaan. Spreek met elkaar door over dergelijke ervaringen.
Aan de slag
Zijn er in je buurt of in de stad hulpinitiatieven waarbij je kunt aansluiten? Denk hierbij aan vrijwilligerswerk in verzorgingstehuizen, maaltijdvoorzieningen, of organisaties die activiteiten voor ouderen organiseren.
Het opzetten van informele zorgnetwerken binnen de buurt kan een effectieve manier zijn om hulpbehoevenden te ondersteunen. Dit kunnen informele groepen zijn van buurtbewoners die afspraken maken om elkaar te helpen wanneer dat nodig is. Bijvoorbeeld door boodschappen te doen, medicijnen op te halen, of simpelweg regelmatig een praatje te maken. Dit soort kleinschalige, persoonlijke benaderingen kunnen een groot verschil maken voor mensen die extra hulp nodig hebben.