Consecratie verandert alles

Als je weer eens met de Heidelbergse Catechismus aan de slag bent, kom je zomaar bij het grote deel over het heilig avondmaal. Het scherpe oordeel over de ‘pauselijke mis’ springt snel in het oog en ik voelde direct: dit gaat te ver. Maar waarom eigenlijk? Tijd voor wat verdieping en zo trof ik het boeiende essay van Edward Schillebeeckx aan in mijn boekenkast: Christus’ tegenwoordigheid in de eucharistie. Hoe het in mijn bezit kwam, geen idee, maar nu ik het uit heb, wat fijn! Hij zet mij echt aan het denken over de reële presentie van de Heer. Dit is mijn lichaam, klinkt het bij het brood. Dit is mijn bloed, bij de beker. Hoe zit dat?

Het boek van Schillebeeckx is een uitgeschreven zoektocht: hoe zeg anno nu (dat was toen 1967) wat de kerk vroeger zei in de taal van toen? De tijd is veranderd en daarmee kun je de vraag naar de vertaling van het geloof niet ontlopen. Nadat Schillebeeckx onderzocht heeft wat de transsubstantiatieleer ten tijde van het concilie van Trente (1545 – 1563) wilde zeggen, gaat hij vervolgens kijken wat dat in onze context waard is. “Wij kunnen nu eenmaal niet geloven zoals een middeleeuwer heeft geloofd, zelfs niet zoals de apostelen hebben geloofd. En toch hebben en beleven wij hetzelfde geloof, identiek hetzelfde, maar in de dynamische identiteit van geschiedenismakend geloofsbestaan.” (67)

Schillebeeckx ontrafelt eerst de ontstaansgeschiedenis van de concilieteksten. Hij bespreekt vervolgens wat er aan sporen van aristotelische natuurfilosofie in kan zitten. Waar komt het woord transsubstantiatie vandaan? En hoe sprak de oude kerk al niet over de reële verandering van brood en wijn? Aan het slot van het eerste deel van zijn boek trekt hij de conclusie dat de eucharistie iets is van de tussentijd, tussen verrijzenis en parousie: “… een tijd waarin aardse werkelijkheden historische zichtbaarheid worden van actuele genadegave en (in de sacramentele liturgie, binnen het mysterie van de kerkelijke genadegemeenschap geleid door het kerkelijk ambt, met name in de eucharistie) dermate onttrokken worden aan hun wereldlijke zelfstandigheid, aan hun ‘zichzelf zijn’,  dat ze de sacramentele verschijningsvorm worden van de hemelse lichamelijkheid van Christus zelf, d.i. van zijn reële presentie-voor-mij.  … Daarom is de eigenlijk realiteit in de eucharistie geen brood meer, maar zonder meer het lichaam en bloed van Christus in een sacramentele verschijningsvorm: dat is de inhoud van het dogma van Trente, waarop we ons theologisch zullen bezinnen vanuit een moderne geesteshouding.’ (66)

De nieuwe context waarin Schillebeeckx reeds als student zocht naar een nieuw uitgangspunt voor de interpretatie leidde tot het denken over identiteit en communicatie. De mens deelt zichzelf mee aan de ander en als die mededeling wordt beantwoord is er wederkerigheid. “De persoonlijke tegenwoordigheid wordt lichamelijk ‘bemiddeld’, in tekens zichtbaar gerealiseerd; zij is vrije zelfontsluiting en geestelijke openheid in lichamelijkheid.” (93) Dit past bij het existentiële denken van de tweede helft van de twintigste eeuw. De persoonlijke relatie tot Jezus is eschatologisch. “Daarin beleefden de eerste christenen hun kerk-zijn: eschatologische gemeente op grond van hun persoonlijke relatie tot Jesus  – concreet in tafelgemeenschap met hem – wordt dan ervaren als een christologische en daarom eschatologische relatie: een geplaatst worden voor de levende God. Door en in het vieren van de broederlijke maaltijd, zoals eertijds met de aardse Jesus, ervaart de oerkerk zich als een eschatologische gemeenschap, het volk van het Nieuwe Verbond, op weg naar een rijk Gods.” (97) Hij is werkelijk aanwezig in de vergaderde gemeente. In zijn volgelingen wordt zichtbaar dat Hij leeft en werkzaam is. ‘Christus werkelijke tegenwoordigheid in zijn gemeente wordt cultisch geconcentreerd in zijn reële presentie onder de gedaanten van brood en wijn. “ (98)

Even eerder had hij treffend duidelijk gemaakt hoe een teken een zin en betekenis kan krijgen die verder gaat dan beeldspraak. “Een gekleurde doek is louter decoratie, maar als een regering besluit, het tot nationale vlag te verheffen, dan is dat doek werkelijk en objectief niet meer hetzelfde. Fysisch is er niets gewijzigd , maar toch is het zijn ervan wezenlijk veranderd.” (89) Verderop maakt hij nog een belangrijk punt: de zin der dingen ligt niet pas in de toekomst.  “De eeuwigheid ligt immers niet achter de geschiedenis, maar wordt erin voltrokken, en de eindvoltooiing is de afsluiting van de geschiedenis niet door haar achter zich te laten, maar door die geschiedenis zelf blijvende geldigheid te verlenen, met name in haar voltooiing.” (100) De werkelijkheid is en blijft een mysterie (102) ook dat geldt ook voor personen en dingen. De werkelijkheid verwijst naar een ons ontsnappend mysterie dat ons steeds voor is. In dat mysterie is brood en wijn meer dan biologisch nuttig. Het wordt altijd opgenomen in een groter betekenisveld. “Op grond van deze algemene beschouwingen moet men dan ook zeggen, nog afgezien van de specifiek christelijke zin van de eucharistie, dat een positief antwoord op de vraag ‘is na de consecratie het brood nog gewoon brood?’ volkomen zinloos is. Men verspringt dan van het cultische niveau naar dat van bijvoorbeeld de fysicus.” (105) In de context van de persoonlijke communicatie is de wederkerigheid bij de eucharistie te benoemen: “Daar gaat het er om dat de gelovigen betrokken worden in het leven-uit-de-dood of offer van Christus en dit gelovig medevoltrekken onder dank aan God.” (108, 110) Dus als wij zeggen dat in het sacrament Christus wordt tegenwoordig gesteld, dan ook de kerk. (111) De kerk sticht de zin van deze dingen door haar acte van consecratie. Alleen in het geloof kan dit worden gezien. Je kunt het mysterie niet losmaken van het geloof en de kerk. “Wat er gebeurt met een geconsacreerde hostie zonder dat de gelovige mens daar (hoe dan ook) bij betrokken is of kan worden, is van geen betekenis; als we horen dat bijvoorbeeld een muis eraan geknabbeld heeft, hoeft dat ons niet te doen schrikken: het werkelijkheidsniveau waar het in de eucharistie om gaat kan alleen de gelovige als werkelijkheid bereiken, ook al is het bestaan ervan niet van het individuele geloof afhankelijk.” (114)

Samengevat zegt ook Schillebeeckx dat brood en wijn veranderd worden uit kracht van de scheppende Geest. Het is nu lichaam van de Heer, bloed van de Heer, als geestelijk voedsel aangeboden. Waar wij het eten en drinken beoefenen wij de geloofsgemeenschap. (120)

Het accent op de eschatologie deelt Schillebeeckx met Van de Beek. Deze laatste behandelt de sacramenten in zijn boek God doet recht, over de eschatologie. “Als we uitgaan van het vroegkerkelijke gedachtegoed over de eucharistie, zijn alles en allen die betrokken zijn in de eucharistische viering deel van de nieuwe schepping. …  Het oude is voorbijgegaan, alles is nieuw geworden. Dat geldt voor de mensen, dat geldt voor het brood, dat geldt voor de wijn. Alles is getransformeerd. Het is zo wezenlijk getransformeerd dat de substantie inderdaad hemels brood en nieuwe schepping is. De leer van de transsubstantiatie is dus niet te bekritiseren omdat die teveel zou zeggen, maar omdat die te weinig zegt. Ze ging uit van de idee van een stukje lichaam van Christus op aarde, terwijl het gaat om een overgang van de hele gemeenschap van de kerk uit de dood naar het leven, uit de oude schepping naar een nieuwe schepping. … Dan hoeft ook niet bedacht te worden over wat er moet gebeuren met het brood dat overblijft. Het hoeft niet zorgvuldig bewaard te worden en het hoeft niet weggegooid te worden. Weggooien is onmogelijk met de gaven die God ons gaf, zeker als dat de gave van de nieuwe schepping is. Maar we hoeven het ook niet op te bergen. Het is brood om te eten, om onvergankelijk leven te ontvangen. Zo gaan we met het brood van de nieuwe schepping om: we eten het op, samen met de zieken naar wie het wordt gebracht en als er dan nog over is, dan zijn er de armen aan wie wij het kunnen uitdelen.” (378)


Naar aanleiding van: E. Schillebeeckx o.p., Christus’ tegenwoordigheid in de eucharistie. Bilthoven: H Nelissen, 1967.
Dr. A. van de Beek, God doet recht: Eschatologie als christologie. Zoetermeer: Meinema, 2008.

Sacramentum

  • 1 (juridisch) waarborgsom, garantiebedrag
  • 2 (militair) eed van trouw, ambtseed, eed op het vaandel
  • 3 (metonymisch) militaire dienst
  • 4 (poëtisch) eed plechtige verplichting (amicitiae)
  • 5 (kerkelijk) religieus geheim

Consecratie < consecro, secrare (sacro)

  • 1 aan een godheid wijden
  • 2 aan de goden van de onderwereld wijden = vervloeken
  • 3 aan iemands wraak prijsgeven
  • 4 tot godheid verheffen, vergoddelijken, heilig verklaren
  • 5 onsterfelijk maken, vereeuwigen
  • 6 wijden, opdragen aan
  • 7 onschendbaar maken

Harm Pinkster (hoofdred.), Woordenboek Latijn/Nederlands2, Amsterdam: Amsterdam University Press, 2003.