Christus in de hemel laten

“Wanneer ik plaats voor jullie gereedgemaakt heb, kom ik terug. Dan zal ik jullie met me meenemen en dan zullen jullie zijn waar ik ben.” (Johannes 14,3) Wij leven dus in de tussentijd. Jezus is in de hemel opgenomen. Wij zijn hier op aarde. Het is een tijdelijk uit-elkaar-zijn met een veelbelovend perspectief: straks zijn we op een nieuwe locatie weer bij elkaar, Jezus en wij, zijn volgelingen. Omdat lang wachten in een liefdesrelatie lastig is, komt de Heer ons tegemoet met de gedachtenismaaltijd. Terwijl Hij zichzelf van alles ontzegt (Matteüs 26,29) draagt Hij de gelovigen op met regelmaat de maaltijd te vieren om Hem te gedenken. Hij wil ons niet als wezen achterlaten. (Johannes 14,18) Zijn Geest zal ons voortdurend helpen om Hem centraal te stellen in ons leven. (Johannes 16,13, zie ook 14,26)

De Heidelbergse Catechismus hecht er sterk aan om ons juist bij de viering van het heilig avondmaal te wijzen op de hemelvaart van Christus (zie Wat staat er op het spel?) Denk niet dat de Heer fysiek aanwezig is in brood en wijn. Hij is in de hemel, aan Gods rechterhand. Eerder had het leerboek de betekenis daarvan al samengevat. Wat belijden we nu precies als wij zeggen dat Christus is opgevaren naar de hemel en daar ‘ons ten goede’ is? Het eerste dat Hij in de hemel voor het aangezicht van zijn Vader voor ons pleit. Het tweede is dat Hij ons onderpand vormt. Gegarandeerd dus dat wij daar ook zullen komen. En ten derde: de Geest is zijn tegenpand. Het effect van Christus’ Geest is dat zoeken wij wat boven is, waar Christus zit aan de rechterhand van God, en niet wat op de aarde is. (HC 18,46 en 19,49) C. Trimp heeft in zijn boek Woord, water en wijn uit 1985 hierover treffend opgemerkt dat dat gevolgen heeft voor het gedenken bij het avondmaal. “De spits van de gedachtenis is immers op de discipelen en op ons gericht. Wij moeten gedenken. Wij behoeven niet bij God het offer van Christus in gedachtenis te brengen. Dat doet de levende Christus in eigen persoon (Hebr. 9 : 12), gezeten als Hij is in de troon van God. (Hebr. 8 : 1, 2). Het Lam staat als geslacht dagelijks voor God.” (83; net als bij de regenboog, bedacht ik. Als die zichtbaar wordt,  herinnert God zichzelf aan zijn belofte, Genesis 9,14-16)

In de tussentijd helpt de Geest ons dus om Christus centraal te zetten, ja zelfs te zien. Dat kan namelijk, hier op aarde. “Ik verzeker jullie: alles wat jullie gedaan hebben voor een van de geringsten van mijn broeders of zusters, dat hebben jullie voor Mij gedaan.” (Matteüs 25,40, zie ook 18,5) De Heer identificeert zich met zijn leerlingen. De heilige apostel Paulus hoorde het toen hij de gemeente vervolgde, voor zijn roeping. “Saul, Saul, waarom vervolg je Mij?” (Handelingen 9,4, zie ook Romeinen 6,5; Galaten 2,20; en Efeze 4,15 over hoofd en lichaam) Met de Catechismus zeggen wij dat Christus ons naar zijn godheid, majesteit, genade en Geest nooit meer verlaat. (18,47) Hij is tastbaar in de naaste, speciaal in de geloofsgenoot. Dat is helemaal in lijn met de belofte aan de leerlingen: “Ik ben met jullie alle dagen tot aan de voleinding van de wereld.” (Matteüs 28,20)
Ook het samenkomen van de gelovigen is een plek waar Jezus aanwezigheid belooft. Waar twee of drie samen zijn in zijn naam, daar is Hij erbij. (Matteüs 18,20) De achtergrond is het spreken van de HEER vóór de komst van zijn Zoon op aarde. Hij vestigt zijn naam op aarde. “Maak voor Mij een altaar van aarde, en slacht daarop je schapen, geiten en runderen voor de brandoffers en vredeoffers. Op elke plaats waar Ik mijn naam wil laten noemen, zal Ik naar jullie toe komen en je zegenen.” (Exodus 20,24b, zie ook Deuteronomium 12,5) In de loop van de geschiedenis is dat Silo geweest, en Nob, en Gibeon en uiteindelijk Jeruzalem (Silo Jozua 18,1; Rechters 18,31; 1 Samuel 1-4; 14,3; Jeremia 7,12;  Nob 1 Samuel 21,1.6; 22,11; Gibeon 1 Koningen 3,4; 1 Kronieken 16,39; 21,29; 2 Kronieken 1,3.6.13; en Jeruzalem vanaf de tijd van Salomo). Maar geen gebouw is blijvend. Het gaat om mensen die samen komen. En zelfs bij hen gelden geen automatismen. Gods belofte vraagt om geloof en gehoorzaamheid. “Ga maar eens naar het heiligdom in Silo, waar Ik mijn naam vroeger liet wonen en zie wat Ik er vanwege de wandaden van mijn volk mee heb gedaan.” (Jeremia 7,12).

Wij gedenken de dood van de Heer in de samenkomsten van de kerk. Daar breken wij het brood, delen het onderling en we laten de beker rondgaan. Het lichaam van de Heer eet en drinkt met deze tekenen om het leven te onderhouden. Tot Hij komt. De Rooms katholieke theoloog Erik Borgman wijdt in zijn Waar blijft de kerk? Gedachten over opbouw in tijden van afbraak een hoofdstuk aan het fundamentele belang van de eucharistie. Fraai  hoe hij daarin het verhaal van de Emmaüsgangers benut. Niet alleen komt tijdens die maaltijd het nieuwe echt van Jezus‘ kant. De leerlingen weten niet beter of Hij is dood. Maar is Hij eenmaal herkend, dan komen de mannen in actie. Zij gaan terug om de anderen te verkondigen dat Hij leeft. “Dit is bij uitstek de eucharistie als bron en ‘hoogtepunt’!” (92) Zoals het eerste Pesach het startschot was voor de reis naar Kanaän, zo fungeert het heilig avondmaal als stimulans om in het gewone leven christen te zijn. Zo’n volgeling met wie Christus zich zó identificeert dat Hij zegt: wie aan hem of haar komt, komt aan mij.

Het past goed om hierbij de innige taal van de Heidelbergse Catechismus te halen. In antwoord op de vraag wat het betekent om Christus lichaam en bloed te eten, begint het leerboek over het ‘verenigd’ worden met de Heer en elkaar. De uitwerking van die bijna intieme term is ‘dat wij door één Geest eeuwig leven en geregeerd worden…’ (28, 76) ‘Geregeerd worden’ komt uit in de liefde onderling. Dat is de grote zeggingskracht van de lichaamsmetafoor in de brief aan de gemeente in Korinte. “Welnu, u bent het lichaam van Christus en ieder van u maakt daar deel van uit.” (12,27 en dan het loflied op de liefde erna, in hoofdstuk 13)

Dus ligt het accent op de veranderde mens, niet ligt op de veranderde tekenen van brood en wijn. Dát is het grote bezwaar tegen de praktijk in de Rooms-katholieke eucharistie. De verandering wordt daar zo intens opgevat dat de Heer in de tekenen aanbeden wordt. Zo stelt antwoord 80 het en de praktijk van de misviering lijkt dat te onderstrepen. De voorganger knielt na de consecratiewoorden voor brood en wijn. En de gelovigen knielen of knikken richting de tabernakel in het kerkgebouw. Want daar wordt de hostie bewaard. Het gereformeerd verzet ertegen was destijds zo diep dat de beschuldiging van afgoderij klonk. Christus is in de hemel en daarom kan Hij niet in de gedaante van brood en wijn aanbeden worden. Het kan écht niet.
Is deze aanklacht terecht?
Ik bedoel niet alleen in de woordkeus, ook in de zaak zelf?
Daarover meer in De Heer aanbidden in brood en wijn?


Mede naar aanleiding van: Erik Borgman, Waar blijft de kerk? Gedachten over opbouw in tijden van afbraak. Baarn: Adveniat, 2015.

C. Trimp, Woord, water en wijn: Gedachten over prediking, doop en avondmaal. (Bij Tijds Geloven). Kampen: Kok, 1985.