Wie zonder zonde is…

Ogden, Colorado, omstreeks 1866. Mccaulky is baas bij de mijnen van M. Mullins. Met twee anderen komt hij huiszoeking doen bij Aurelio Cummings, een van de mijnwerkers. Hij vindt goudkorrels, verborgen in huis. Mccaulky vernedert de mijnwerker, randt zijn vrouw aan en schiet ten slotte zowel de vrouw als het zoontje van acht dood.

 

Het is de opening van een nieuwe serie van striptekenaar Hermann Huppen. Wat mij betreft de beste tekenaar die er is. Hij is geboren in 1938 (let wel, dit jaar wordt hij 80!) en zo’n twee jaar geleden besloot hij, samen met zijn zoon Yves als scenarist, nog een nieuwe serie te beginnen: Duke. Hermann heeft al vele prijzen gewonnen, klassieke stripfiguren gecreëerd (Bernard Prince, Red Dust en Comanche en Jeremiah – om er maar een paar te noemen) en dan gewoon door met een nieuwe held.
Hoezo afbouwen vanwege leeftijd?

 

Klassiek zijn de thema’s in zijn werk: onrecht en vergelding, de macht van het bezit, zwakke rechtsinstituten en dus het recht van de sterkste, met daarbij de gemankeerde helden, alles getekend in een filmische stijl. Het lezen alleen is plezier genoeg, maar herlezen en er even over nadenken is het volgende genot.

 

Marshal Sharp wordt gewaarschuwd over de twee doden en samen met deputy-sheriff Duke neemt hij het tafereel in ogenschouw: “Wanneer maken we eindelijk ’n eind aan de waanzin van die idioot?  … Marshal? Daar hebben we het al over gehad, Duke. Die mijn is de winkel van Mullins. … (Duke:) Je blijft met je poten van vrouwen en kinderen… toch?” (11).

 

Dat is de basismoraal in dit harde western-scenario: van vrouwen en kinderen blijf je af. Je hebt toch nog wel enig respect? Maar het slot van het verhaal is dat ook Duke een vrouw en een kind doodt. Hij wordt premiejager. Hij wil geld verdienen om zijn geliefde Peg achterna te gaan en voor zich te winnen. Als een arrestatie uit de hand loopt, doodt hij niet alleen de gezochte (Wanted: Dead or Alive), maar ook diens vrouw en zoon.

 

“Mis, Marshal, ik lijk helemaal niet op die lui,” had Duke gezegd toen hij zich voornam van Mccaulky op te pakken (24). Toch wel. Het past typisch in het universum van vader en zoon Huppen. Ik denk dat Paulus instemmend geknikt zou hebben: “Het oordeel dat u over een ander velt, velt u over u zelf.” (Romeinen 2,2). Heeft Jezus niet op hetzelfde gewezen toen men zijn mening vroeg over de overspelige vrouw? “Wie van jullie zonder zonde is, laat die als eerste een steen naar haar werpen.” (Johannes 8,7).

 

Mccaulky wordt doodgeschoten. Niet door Duke, maar door Cooper, ook iemand die voor Mullins werkt. Bezit en geld laten zich niet hinderen door ongezeglijke medewerkers. Duke geeft zijn broer Clem de kans om deputy worden en gaat zijn liefde, Peg, opzoeken. We gaan zien wat hij in het volgende deel beleven zal. Intussen denk je wel hoe goed het is als er een sterke rechtsstaat is en dat we hebben geleerd om vreedzaam met elkaar te vechten. Van het geweldige boek van Hans Achterhuis en Nico Koning (De kunst van het vreedzaam vechten: Een zoektocht naar de bronnen van geweldbeteugeling. Rotterdam, 2014) heb ik geleerd dat we ‘gedisciplineerde weggebruikers’ moeten zijn om de taferelen van ‘het wilde westen’ te boven te komen (490). Discipline? Ja zelf-discipline vooral. Bereid zijn om de ander iets te gunnen en verlies te incasseren. Achterhuis en Koning wijzen op de kracht van de deugdethiek: “Niet de vraag naar de goede keuze, maar de vraag naar het goede leven staat dan voorop. De handelingsvraag wordt getransformeerd tot een identiteitsvraag.” (593).

 

Die vraag spreekt me aan: wie ben je? Duke, wie is hij? Ik ga hem volgen. Hij durft eerlijk te zijn over zijn eigen kwaad. Ik ben benieuwd welke deugd hij ontwikkelt in de serie.

 

Naar aanleiding van: Hermann & Yves H., Duke, 1: Modder en Bloed. Brussel: Le Lombard, 2017.

 

Klik hier voor de website van Hermann Huppen (Franstalig).

 

Hans Achterhuis en Nico Koning, De kunst van het vreedzaam vechten: Een zoektocht naar de bronnen van geweldbeteugeling. Rotterdam, 2014.

 

 

 

Alles voor niets?

Zo nu en dan lees ik een boek van Herman Koch. Hij schrijft rechttoe rechtaan proza dat ik waardeer. Hij introduceert ongemaskerde personages. Woede, botheid, cynisme, heerlijk zo weinig als hij toedekt. Het Diner (2009) heeft daarbovenop ook nog een ijzersterk plot. Ook Zomer met zwembad (2011) deed het wat betreft goed. Je kunt stevig lachen om de harde dialogen, soms voel je je ongemakkelijk als je je met de verkeerde figuur identificeert, meestal vind ik het boek leerzamer dan ik van tevoren dacht. Koch beschrijft hoe het kan gaan tussen mensen als het bladgoud afbladdert door spannende omstandigheden.

 

Ik las zijn eerste roman: Red ons, Maria Montanelli, de vijftiende druk uit 2009. “IJzersterke klassieker. Twintig jaar in druk” op de kaft. Altijd lastig zo’n aankondiging, het kan zomaar tegenvallen. In een bepaald op zicht doet de roman het ook: het verhaal dringt niet zo urgent en dwingend naar de climax als zijn latere boeken. De hoofdpersoon is een nauwelijks volwassen jongen, zoon van een overleden moeder en een vader die bij z’n minnares is gaan wonen, in een chique buurt. Hij heeft een duidelijke mening over de buurt:

 

“De hele volgende oorlog mag wat mij betreft in onze buurt worden uitgevochten. Soms, als ze op maandag het luchtalarm laten loeien, om te oefenen, dan stel ik me voor dat er plotseling een Spitfire naar beneden komt duiken om die hele duffe en verwende kankerbuurt eens goed onder vuur te nemen, dat ze in paniek alle kanten op spurten, want een beetje gewone drukte en een beetje leven, dat is nou precies waar het aan ontbreekt. Ze hebben het geprobeerd door in de winkelstraat een paar terrasjes neer te zetten, maar voordat je daarop gaat zitten… In een bloedhete kamer met de gordijnen dicht krijg je nog meer frisse lucht. “ (12). Kijk, dat is taal.

 

Waarom is de jonge verteller zo agressief, in elk geval in z’n denken? Het voor de hand liggende antwoord is: gebrek aan aandacht en echte liefde. Het opvallende is echter dat hij op een school zit waar dat soort waarden hoog aangeschreven staan, met Montanelli Lyceum, honderd jaar geleden bedacht door een mevrouw Maria Montanelli uit Napels om de arme kinderen wat meer kansen kregen in de wereld. Onze hoofdpersoon is er leerling en heeft ook daarover zo zijn gedachten:

 

“Wat had ik graag gewoon een drie gehad. Ik zou er geen enkel probleem mee gehad hebben om daar voor uit te komen; maar er stonden letterlijk zinnen als: ‘Zijn negatieve houding heeft een slechte invloed op de atmosfeer in de klas…’ …. Het stond er bijna nooit direct, ze schreven nooit: ‘Wij hebben zo’n gigantische hekel aan uw zoon dat wij hem het liefst zo snel mogelijk een dodelijke val zouden willen zien maken…’(52-53).

 

Op deze school verongelukt een zwakbegaafde jongen. Hij valt tijdens een werkweek van een burg, in de rivier. Hij verdrinkt. De vertellende klasgenoot stond erbij, met vrienden, en greep niet in. Zij worden later van school gestuurd. Maar waarom blijven de leraren buiten schot? De woede van deze jongen op alles komt ook voort uit de selectieve verontwaardiging en het zondebok-patroon dat zichtbaar wordt. Dat wekt diepe minachting. Als hij een leraar in de winkelstraat ziet lopen…:

 

“Ik kreeg bijna met hem te doen zoals hij daar een beetje in zijn eentje stond rond te hangen, ze zijn er in feite ook erger aan toe dan ik. Bij mij begint het weliswaar bij mijn slapen te bonzen en krijg ik zo’n veel te heet gevoel in mijn nek en in mijn hals wanneer ik aan die school terugdenk, maar ik ben tenminste begonnen om zo nu en dan ook nog eens aan iets anders te denken, en dat is voor hen gewoon niet weggelegd. Zij hebben levenslang. Ze moeten er de rest van hun leven in blijven geloven, in de goedheid van de wereld, maar vooral in hun eigen goedheid, anders is alles voor niets geweest.” (123-124).

 

Daar zit de clou van de roman: kun je geloven in je eigen goedheid? Ja? Dan kijk je niet goed of je negeert willens en wetens de menselijke nalatigheid of de bewuste slechtheid. Nee? Dan is het allemaal voor niets geweest.
Koch wijst eigenlijk een derde weg: Nee, veel goedheid is er niet, maar je gaat gewoon bedenken hoe het verder moet. Want ja, je hele leven ligt nog voor je.

 

Zou het werkelijk? denk ik dan. De romantitel heeft het toch niet voor niets over redding?

 

Naar aanleiding van: Herman Koch, Red ons, Maria Montanelli.15 Amsterdam: Anthos, 2009 (eerste druk 1989).

 

 

Wie durft?

God’s gevangene is een moedige roman over homoseksualiteit in de christelijke wereld. Wilma Vermaat (1873-1967) publiceerde het boek in 1923 bij uitgeverij Van Ulzen van Holland in Amsterdam. In 1988 verzorgde Hans Werkman een herdruk bij Bosch & Keuning uit Baarn en hij voegde er een nawoord aan toe. Ik heb het destijds gekocht. Nu, dertig jaar later, herlees ik de roman en zie ik hoe de dilemma’s onveranderd zijn in het gesprek onder christenen over homoseksualiteit. Respect voor Wilma.

Als je homoseksualiteit als een abnormale vorm van mens-zijn typeert, wat zeg je daarmee eigenlijk? Het komt in de roman aan de orde als Barto (de hoofdpersoon) een gesprek hoort tussen zijn moeder en de dokter:

“Dat was dus de barmhartigheid. Niet slecht, maar ziek! Abnormaal! En ontoerekenbaar verklaarde voor zijn leven. Geen mensch meer. Geen volle menschelijkheid meer. En als je gestreden had, zooals geen zoogenaamd normaal mensch ooit behoefde te strijden, als je een eenzaamheid doorleed, waarvan een gewoon mensch geen begrip had, als je alle liefdegevoel in je dood moest drukken, en toch trachtte te arbeiden zoals een ander, zuiver te leven en niet te struikelen, dan werd je toch een abnormaal mensch genoemd. Gaf strijd en lijden en arbeid dan niet het recht vanzelf op de erkenning van je volle menschelijkheid?” (103-104).

Wat een goede vraag: hoe worden wij erkend in ons lichamelijke en liefdevolle mens-zijn? De mens is met huid en haar, hart en handen, borst, buik en dijen, met alle levenssappen geschapen naar Gods beeld. Daar is geen rein of onrein aan, het is goed. Menselijkheid komt tot uiting in het verantwoord omgaan ermee, de strijd en struikeling van Barto. De keuzen die we maken stellen ons aansprakelijk. Dus de volgende vraag is of het mogelijk is dat je Schepper wegen wijst en grenzen aangeeft.

In de roman treedt een vreemdeling op die als een Christus met Barto in gesprek gaat. Hij is zelf ook ‘zo’ en zegt: “Men moet met zijn liefde in het heiligdom gaan,” zei hij zacht. “In het heiligdom wordt ons alles getoond. … Want met zijn liefde in Gods heiligdom gaan, beteekent, zijn liefde tot haar allerzuiverste hoogte op willen voeren, ze laten louteren van elk onheilig bewegen.” (133).

Hans Werkman verduidelijkt in het nawoord Wilma’s visie. Zij onderscheidt tussen de geaardheid en het praktiseren ervan. “‘Rein blijven’ (81) is het ideaal; bevrediging van ‘armelijk lijfsbegeeren’ (89) is niet de koninklijke weg. … Haar spirituele opvatting kwam ook voort uit haar christelijk idealisme: het lijden van de mens krijgt door de opstanding van Christus een positieve waarde. De begrenzing opent perspectieven naar elders.” (149).

In het gesprek met de vreemdeling werpt Barto tegen: “Maar de anderen! De gewonen menschen! Is hun liefde dan zoo zuiver?” Daarop antwoordt de vreemdeling: “Laten we niet over de anderen spreken, laten we alleen onze eigen opdracht zien en aanvaarden.” (133). Eerst dacht ik: goed! Dat is nobel. Maar als ik er even over doordenk, vind ik het toch een relevante opmerking van Barto: kan de ene christen de ander de maat nemen als hijzelf aan die maat niet toekomt? Ik snap wel dat elk voorbeeldfiguur of leider normen kan wijzen of handhaven zonder zelf volmaakt te zijn. Maar ieder voelt dat integriteit en transparantie over de mate waarin je als rolmodel aan de waarden en normen voldoet, van invloed is op je legitimatie. Juist in de christelijke wereld heeft dit woord van Jezus grote kracht: “Waarom kijk je naar de splinter in het oog van je broeder of zuster, terwijl je de balk in eigen oog niet opmerkt?” (Matteüs 7,3). Barto heeft gelijk dat strijd, nederlaag en herstel kenmerk zijn van echt, gewoon en gezond mens-zijn, niet van ziekte. Juist in sfeer van liefde, intimiteit en erotiek ligt dat gevoelig. Wie durft er spreken, wie heeft een rein geweten?

Naar aanleiding van: Wilma, God’s gevangene. Baarn: Bosch & Keuning, 1988 (herdruk van de roman uit 1923, met een nawoord van Hans Werkman).

Mysterious ways

It’s all right, it’s all right, it’s all right
She moves in mysterious ways
It’s all right, it’s all right, it’s all right
She moves in mysterious ways.

 

Bono zingt het in elk stadion waar U2 optreedt. De Joshua Tree Tour 2017 gaat de wereld over. Telkens bewonderen de vier Ierse mannen de wonderlijke wegen van de liefde:

 

She’s the wave
She turns the tide
She sees the man inside the child, yeah

 

Op de helft van het lied haalt Bono dan een jonge vrouw uit het publiek. Zij danst. Voor Bono. Met Bono. Voor het publiek. Met de camera. Het is van een tintelende schoonheid als ik zie hoe de jonge vrouw uit Cleveland zich over het podium beweegt. Zij kent de tekst van het lied, daagt uit, imponeert en weet exact het publiek te bespelen. Mobiel stoer in haar kontzak. “Where do you get this in Cleveland?!” roept Bono verwonderd uit. The Edge speelt de sterren van de hemel.

 

Kan dit met woorden alleen? Geen muziek. Geen visuals.
Ik denk dat het een van de moeilijkste dingen is: schoonheid beschrijven in poëzie.
De dichteres Chitra Gajadin komt er dicht in de buurt:

 

Rode bloemen

 

haar lichaam
zuiver van lijn
zachtgebroken
tegen de avondlucht
tuimelen rode bloemen
van een jurk
door de schemering
het bruin van haar lichaam
vlamt op in de kamer
als zij zich verkleedt
wacht zij iets langer
golvend valt het haar
om de schouders
even strekken armen zich
in een smalle rok
wringt zij zich
gehaast, zonder aan te kijken
schuift ze voorbij,
verlamd blijf ik staan
huiverend vreemd
verlangen
hoe kan een lichaam
zo mooi en zuiver zijn
soepele lijnen
die zich verlegen
in beweging zetten
aangeraakt door de streling
van een onbekend ritme

 

Chitra Gajadin, de zon vloeit weg uit mijn ogen, 33

 

Een prachtige sfeertekening, uitlopend op een bewondering die alleen het mooie van een vrouw ziet en dan een slotregel, die te denken geeft.
Wat is dat onbekende ritme, denk je?

 

Naar aanleiding van: Bono (U2, Achtung Baby 1991), Mysterious ways en Chitra Gajadin, de zon vloeit weg uit mijn ogen. Rotterdam: (F)Utile, z.j. (1983)

 

 

 

Fonkelend? Nee dus.

Het liep al tegen het einde van het boek. Ineens trof ik mijzelf aan. Pietro uit Milaan is bevriend met Bruno. De vriendschap is in hun jeugd gegroeid in de Alpenbergen, maar de levens van beide jongens hebben zich heel verschillend ontwikkeld. Als de ex-vriendin van Bruno Pietro waarschuwt dat het met Bruno niet goed gaat, aarzelt hij geen moment en keert terug naar Italië. Pietro is op dat moment in Nepal voor zijn werk als documentairemaker. Maar als hij dan terug is en probeert op te trekken met Bruno, dan lijkt zijn terugkeer voor niets: “Ik zat eigenlijk te wachten op iets – wat wist ik niet – dat niet gebeurde: ik was uit Nepal teruggekomen om mijn vriend bij te staan en nu leek mijn vriend mij helemaal niet nodig te hebben.” (218).

 

Dat had ik precies als lezer van dit boek. Het kwam nogal dringend op me af. Op de banderol werd me al verzekerd dat ik hier een magistraal verhaal in handen had (De Morgen) en een fonkelende roman (De Groene Amsterdammer). Op de achterkant las ik dat de schrijver de winnaar was van de Premio Strega 2017. Ik heb geen idee of dat iets voorstelt, maar ja, toch een winnaar. De grote thema’s zouden er in aan bod komen: ‘de ongenaakbaarheid van de natuur en het lot, over het leven, de liefde en de dood.’

 

Ik zal het niet tegenspreken, het komt er allemaal in voor. Maar waarom mag ik niet mee? Ik voelde me als lezer de vriend die de tijd heeft genomen om het boek te lezen en gedurende de leeservaring steeds meer de gedachte krijgt: wanneer komt de vonk in het verhaal? Mag er tenminste een beetje een plot in komen, niet alleen maar wat voortgaande verhaallijnen. Ik wil graag snappen wat de scenes ertoe doen.

 

Wat – om maar een ding te noemen – heeft zich nu eigenlijk afgespeeld tussen de vader van Pietro en de vader (?) van Bruno?! Het is een wat geheimzinnige situatie, want Pietro ziet het van een afstandje gebeuren. Na een klimtocht in de bergen staat hij op het punt om in bad te gaan. Op de binnenplaats hoort hij mannenstemmen. “Ik liep naar het raam en schoof de gordijnen opzij: ik zag een kerel die druk stond te gebaren en woorden schreeuwde die ik niet verstond.” (75). Zijn vader probeert kalm te blijven. Maar de andere man haalt ineens uit: “Van het ene op het andere moment liet hij zonder waarschuwing zijn rechterhand zakken, balde die tot een vuist en verkocht mijn vader een klap ter hoogte van zijn slaap.” (77). De volgende dag waren Bruno en zijn vader verdwenen.
Ik denk dan: misschien hebben wij hier wel een thema in het boek: vader-zoon-vrienden-relaties of zo. Ik heb het boek uit, maar ik heb geen idee wat deze scene ertoe doet.

 

Na het overlijden van zijn vader, blijkt Pietro een Alpenalm als erfenis te hebben gekregen. Daar bouwt hij samen met Bruno een huis. Pietro denkt: was het misschien een actie van zijn vader om de vriendschap met Bruno een tweede kans te geven? (122). Interessant, roep ik mijzelf toe, zou hier het hart van het boek kloppen dan?! De wonderlijke wegen van een blijvende vriendschap! Ik heb het boek uit, eerlijk, ik heb geen idee.

 

Dan moeten de laatste bladzijden het maar worden: de ultieme verheldering! Bruno is vermist. Het leidt tot een korte bespiegeling: wie kende hem nou eigenlijk? Pietro moet toegeven: hij niet. “Maar wie had hij buiten mij dan wel gekend op deze wereld? vroeg ik me af. En wie had mij gekend behalve Bruno? Als dat wat wij gedeeld hadden voor ieder ander geheim was, wat restte daar dan van nu een van ons tweeën er niet meer was?” (238). Goed, laatste kans: misschien moet ik het voorgaande zien in het licht van deze wat wanhopige vragen!

 

Maar ja, we krijgen nog een slotalinea: “Lang nadat ik was opgehouden mijn vaders paden na te lopen, had ik van hem geleerd dat er in sommige levens bergen bestaan waar je niet naar terug kunt keren. Dat je in levens als het mijne en het zijne niet terug kunt naar de berg die het middelpunt is van alle andere, en het begin van je eigen geschiedenis. En dat mensen zoals wij, die op de eerste en hoogste berg een vriend hebben verloren, niets anders rest dan dwalen over de acht bergen.” (239).

 

Einde verhaal.

 

Echt waar? Waarom kun je niet terug naar het middelpunt? Ik ben graag goedgelovig als lezer, maar wat in het boek heeft nu deze uitsmijter voorbereid? Ik voel me toch een beetje genomen: kom ik helemaal uit mijn drukke leven naar een urgent verhaal, en krijg ik dit.

 

Naar aanleiding van: Paolo Cognetti, De acht bergen. Amsterdam: De Bezige Bij, 2017 (vertaling van Le otto montagne door Yond Boeke en Patty Krone).