Bijna verdwenen

Jimmy Nelson is een begenadigd fotograaf. In Before they pass away geeft hij ons kijk op andere mensen, andere culturen. Hij heeft hen duidelijk in scene gezet, zij hebben hun ‘zondagse pak’ voor de foto aangetrokken, maar het is een kijkfestijn, stuk voor stuk platen van formaat. Gelukkig heeft de uitgever teNeues groots uitgepakt. Dit boek vraagt om een standaard waar het open op kan liggen. Ik heb er maandenlang dagelijks in gekeken en gelezen.

Jimmy Nelson is een idealist. Met een onbegrensde energie reisde hij samen met fotografe en auteur Hannelore Vandenbussche en cameraman Bram Vis naar de verste hoeken van de wereld. Hij wilde mensen, stammen en volken vastleggen voordat zij verdwenen zijn. Hij vreest dat de globaliserende moderne wereld nergens op aarde halt houdt en geen ruimte kent voor wat afwijkt van zijn standaarden. Ik denk dat hij gelijk heeft. Het is al gaande. Hannelore beschrijft het verhaal achter de foto’s en noteert dit over de Nenets in Siberië:

“Toch hangt het voortbestaan van het volk nog steeds aan een zijden draadje. Een leven zonder elektriciteit, warm water, televisie en internet doet veel jongeren twijfelen hun levensstijl in te ruilen voor de ‘beschaafde’ wereld.” (Vandenbussche, 166, zie ook 186, 205, 242). En wat denk je van Kalasjnikovs bij de Mursi in Ethiopië (Nelson, 170-187)?

Jimmy Nelson is een romanticus. Naast het feit dat hij een ambitieus project wilde klaren, proef je bij hem de bewondering voor een leven voorbij het consumentisme en materialisme van het Westen. Hij ging op zoek naar oude beschavingen in hun puurste vorm.

“Live, laugh and cry with them and document their purity in places where untouched culture still exists.” (Nelson, 400). “Deze stammen zijn, in tegenstelling tot de westerlingen, volledig in balans met zichzelf.” (Vandenbussche, 016, 130).

Dat laatste waag ik te betwijfelen. Maar is het niet opvallend dat alleen door de resultaten van het Westerse moderne leven deze volken konden worden bereikt en ontmoet: vliegtuigen, terreinwagens, geavanceerde fotografie-apparatuur, en – niet te vergeten – een geldschieter.
Bovendien: de mensen moesten soms worden overgehaald mee te doen. Hebben zij erom gevraagd te worden opgenomen in een monument van het Westen? De charme van het team is enorm. Ik bewonder hen om de manier waarop zij deze mensen (uit twintig verschillende  stammen en volken) zover hebben gekregen te poseren voor de camera. Maar het gaat toch echt om een eenzijdige behoefte die mogelijk wordt door superieure techniek.

Niks mis mee, lijkt me. Het is bijna niet te voorkomen dat het interesseverschil gemakkelijk een hoog-laagverschil (superieur – inferieur) met zich meebrengt. Als er geen economisch, politiek of intellectueel gewin als dominante drijfveer is, kan culturele kennismaking alleen maar als winst worden beschouwd. Dan blijkt dat het hoog-laagoordeel aan beide kanten voorkomt. Daarom vind ik een van de laatste opmerkingen van Nelson zo treffend.
Hij realiseert zich dat hij niet alleen kijkt, maar ook bekeken wordt:

“But then I knew that they were observing me as much as I was picturing them. I must have seemed a rare creature, a stranger from another world, with whom they‘d never wanted to change place. How right they are.” (Nelson, 423).

Elkaar als gelijke beschouwen, dat is niet vanzelfsprekend. “De grenservaring is fundamenteel voor het denkbaar worden van gelijkheid over cultuurgrenzen heen,” schrijft Siep Stuurman in De uitvinding van de mensheid (30). Elkaar aanschouwen, een wereld van verschil aantreffen, dan je oordeel even parkeren en dan nadenken: wat verbindt ons? De idealistische, romantische fotograaf Jimmy Nelson helpt ons daarbij (samen met zijn team) met hun geweldige fotoboek.

Naar aanleiding van: Jimmy Nelson, Before they pass away. Kempen: teNeues, 2016

Hannelore Vandenbussche, Before they pass away: De verhalen achter de foto’s.2 Keff & Dessing Publishing in samenwerking met uitgeverij Brandt. [z.p.], 2016

Siep Stuurman, De uitvinding van de mensheid: Korte wereldgeschiedenis van het denken over gelijkheid en cultuurverschil. Amsterdam: Bert Bakker, 2009

Haar laatste brief

Jaap, Elly, Josée, nog een Jaap, Anton, Ed, Carel, Dorien, namen die een wereld aan herinneringen bij me oproepen. Zo’n naam kan me op de meest onverwachte momenten te binnen schieten: naar huis, fietsend op de Buitenwatersloot, op de bank bij een Netflixserie. Meestal is het die ene gebeurtenis, met hem of haar.

 

Martinus Nijhoff (1894-1953) schreef een mooi gedicht over herinneringen, aan namen gehecht.

 

Haar laatste brief

 

Verwijt mij niet dat ik lichtzinnig was
omdat ik liefgehad heb zonder trouw
en zonder tranen heenging. Want een vrouw
komt nooit, als zij bij voorbaat niet genas,
de wond te boven ener tederheid
die op toekomstig leven is gericht.
Ik moest mij wel hernemen voor een plicht
waartoe ik onbemerkt ben voorbereid.

 

Zeg zacht mijn naam, en ik ben in ‘t vertrek:
de bloemen staan weer in de vensterbank,
de borden in het witte keukenrek.

 

Want meer van mij bevindt zich in die klank
dan in de jeugd waarom je van mij houdt,
mijn bijna-jongensborst, mijn haar van goud.

 

M. Nijhoff, Verzamelde gedichten, 227.

 

Een jong meisje wijst de afgewezen jongen op haar naam in plaats van op haar lichaam. ‘Mijn bijna-jongensborst’, wat een goeie is dat zeg, in de roos: als de vrouwelijke vorm zichtbaar wordt gaat het verschil tussen jongens en meisjes te meer tellen. Kenmerken voor het oog: de heupen, de taille, de billen, de borsten. Meisje wordt vrouw en vrouw wordt bekeken. Begeerte wordt daad en daad leidt tot vraag: is dit eens of beginnen we iets samen?

 

Dit meisje verontschuldigt zich. Het is haar laatste brief. Zij neem afscheid van de jongen die teder voor haar was. “Verwijt mij niet…” Dat lag dus wel voor de hand. Want zij ‘ging heen’, zij bleef niet trouw. Zij heeft een dringend motief. Zij is nog niet klaar voor ‘toekomstig leven’, zij is niet ‘bij voorbaat genezen van de wond’.

 

Toch krijgt de afgewezen jongen wat mee: de naam. “Fluister mijn naam, en ik kom eraan,” zingt Marco Borsato zoveel later (Afscheid nemen bestaat niet, 2003). Poging tot hoop, hoop voor de gedesillusioneerde. Zou het genoeg zijn? Vergeet zij hier niet één cruciaal ding: de naam als magneet voor reputaties. Haar naam kan in de herinnering verbonden worden aan de kleine borstjes die op ontplooien stonden en aan haar goudkleurige haar, maar ook aan dit afscheid. Het staat gegrift, het is geschied. Je staat jaren later gewoon in je eigen woonvertrek: bij de bloemen in de vensterbank, je zet de afwas op het aanrecht, en ineens komt haar naam aanwaaien.
In het mannenhart gloeit de kerf.

 

Naar aanleiding van: M. Nijhoff, Verzamelde Gedichten. Tekstverzorging W.J. van den Akker en G.J. Dorleijn. Amsterdam: Prometheus/Bert Bakker, 1995.

 

 

 

Vrede door verkrachting?

Mukhtar Mai leeft als vrouw (28 jaar) bij haar ouders thuis in het dorpje Meerwala, op het Pakistaanse platteland. Haar familie behoort bij de kaste van Gujars. Zij zijn eenvoudige boerenarbeiders in de buurt van de sterke en invloedrijke boerenkaste van de Mastoi. Op een goede dag gaat het verhaal dat haar jongere broertje Shakur (12 jaar) gesproken heeft met Salma, een jonge Mastoi-vrouw van boven de twintig.

Laat even tot je doordringen hoe dat ‘spreken’ in die wereld een probleem is: een jongen kan niet zomaar een meisje alleen aanspreken. Dat kan zomaar een seksuele lading hebben en de eer van een meisje aantasten. En daarbovenop: de lagere kaste kan zich niet als gelijke opstellen, de grens tussen laag en hoog moet geëerbiedigd worden. Als dat niet gebeurt, kan je de situatie niet als een kleinigheid afdoen, in het dorp moet iedereen weten dat de grenzen gehandhaafd worden.

Mukhtar en haar familie weten niet beter dan dat Shakur rond de middag in het veld was en toen is opgepakt. Hij heeft de nacht op het politiebureau doorgebracht. Haar vader vertelt dat hij geslagen is door Mastois, bloedend met gescheurde kleren door de politie afgevoerd. Nu wordt hij beschuldigd van ongeoorloofd gedrag en diefstal. De vader van Shakur protesteert en dient een klacht in bij de politie. Verontwaardigd dat zo’n boerenarbeider het waagt de politie op hen af te sturen, beschuldigen de Mastoi-mannen nu Shakur van verkrachting. Hij heeft seksuele omgang gehad met een vrouw buiten het huwelijk om. Daarop kan de doodstraf volgen.

Het hele dorp weet er intussen van. De dorpsraad buigt zich erover. Zij besluiten dat een vrouw van de Gujarfamilie moet verschijnen voor de dorpsraad. Het is 22 juni 2002 als Mukthar met haar vader en oom mee moet. De Koran houdt zij stevig vast. Die zal haar beschermen. Niet dat zij kan lezen of schrijven overigens, zij heeft uit het hoofd geleerd wat haar is voorgezegd (9).

Dan besluit de dorpsraad dat er recht gedaan moet worden door een groepsverkrachting.

“In naam van de Koran, laat me los,” schreeuwt zij. “In de naam van God, laat me gaan!” (10).

Als een geit wordt zij meegenomen naar een stal en door de vier mannen verkracht: Abdul Khaliq, Ghulam Farid, Allah Dita en Muhammad Faiz (10). Half naakt jagen zij haar daarna de schuur uit. Zo wordt zij voor het oog van haar dorpsgenoten te schande gemaakt.

Wat volgt is een ten hemel schreiende poging om via de gewone rechtspraak in Pakistan haar recht te krijgen. Zij gaat tot aan het hoogste gerechtshof die tenslotte alleen Abdul Khaliq straft. Met diep respect voor de moedige Mukhtar Mai doe je ten slotte het dramatische boek dicht: In the Name of Honour.

Nadat je afschuw en ontzetting wat gezakt is, probeer je te snappen wat er in zo’n dorpssamenleving toe leidt dat dit kan plaatsvinden. De dynamiek van eer en schande, van macht en onderwerping, van grenzen en de menselijke drang en (gebrek aan) zelfbeheersing, de angst voor chaos, die al te menselijke cocktail roept geweld op: vergelding en afschrikking om de orde te handhaven. Want het overschrijden van grenzen is het begin van chaos. Zoiets is het.
Dit is wat er rondgaat in het dorp, na de verkrachting:

‘Mukhtar zou hebben moeten trouwen met een Mastoi, zoals de mullah voorstelde, en Shakur had Salma moeten trouwen,” zei een andere vrouw. “Zij is degene die weigerde. Het is haar eigen fout.” (14,16).

In het dorp leeft dus de gedachte dat door huwelijksverbindingen tussen deze families een blijvende vete en escalerend geweld kan worden voorkomen. Dan houd je je in omdat je de kinderen van die andere familie in je eigen gezin hebt. De plaatselijke geestelijke leider (mullah)  slaagde er echter niet in dat te bereiken. De Mastoi-mannen waren te zeer in hun eer aangetast. Een Gujar-vrouw moest zich komen onderwerpen aan deze mannen; dat zou kunnen leiden tot de vrijlating van de jongen Shakur.

Dit kan toch alleen werken als vrouwen bereid zijn zich geheel te schikken naar de groepsnorm? Mukthar had zich moeten laten opnemen als schoondochter in een familie die met grote minachting denkt over haar familie. Denk je in hoe haar leven er dan uit komt te zien. Shakur, een jongen van twaalf jaar (!) had een vrouw moeten trouwen van een familie die hem en zijn familie veracht: hoe gaat hij zich gedragen als hij volwassen wordt? En dat alles om de lieve vrede in het dorp en de meerdere glorie van de geestelijke leider, die zich verantwoordelijk voelt.

Ik kan me niet indenken dat ik als vader mijn dochter hieraan zou kunnen overgeven. Ik kan het gewoon niet bedenken. Onze diepste waarden en normen over de gelijkheid tussen mannen en vrouwen, jongens en meisjes, staan haaks op dit culturele patroon.
Ik merk dat ik er last van heb bij het lezen van stukken uit de Bijbel:

Bijvoorbeeld Exodus 22,16-17: “Wanneer iemand een maagd verleidt die niet in ondertrouw is, en hij met haar slaapt, moet hij haar voor zichzelf tot vrouw nemen door volledige betaling van de bruidsschat. Maar als haar vader beslist weigert haar aan hem te geven, moet hij een geldsom afwegen die overeenkomt met de bruidsschat voor een maagd.” (Herziene Statenvertaling).

Goddank, de vader kan weigeren; maar waar is de stem van het meisje?
Op grond waarvan zijn we als christenen eigenlijk gaan geloven dat vrouwen net als mannen zelfstandig over lijf en leden mogen beslissen?

Naar aanleiding van: Mukthar Mai, In the Name of Honour: A Memoir (With Marie-Thérèse Cuny,  translated by Linda Coverdale). London: Vigaro Press, 2007.

Mukhtar Mai haalde het NOS journaal: klik hier.

Tot het uiterste

Psychiater Piet Los (1924-2003) hield in een oktober 1987 een lezing met als titel: Hoe depressief is de blijmoedige christen? Het was in de tijd dat psychologe Aleid Schilder met haar boekje Hulpeloos maar schuldig een discussie aanjoeg over de ziekmakende aard van de gereformeerde versie van het christelijke geloof. In de bespreking, die op de lezing volgde, vroeg iemand aan Los of er soms toch niet corrigerend opgetreden moet worden in de opvoeding. Je kunt toch niet alles van je kinderen accepteren? Dit was het antwoord:

 

“Dat zal waar wezen. Ik heb ook tegen mijn kinderen gezegd, toen zij naar school gingen: heb het hart niet dat ik ooit van jullie hoor dat je je best hebt gedaan. Natuurlijk, want ik heb een hekel aan die vreselijk eerzucht die een mens puntige ellebogen bezorgt.” (25).

 

Ik moest hieraan denken bij het lezen van het boek van Don Felder: Heaven and Hell. Het beschrijft de hoogten en diepten van een briljante gitarist in de groep de Eagles. Zeg Hotel California of Lyin’ Eyes of Desperado en je weet wat ik bedoel.
Ook To the Limit is van de Eagles:

 

You can spend all your time making money
You can spend all your love making time
If it all fell to pieces tomorrow
Would you still be mine?

 

Het antwoord is simpelweg: nee.

 

“Our American Dream was systematically destroyed by egos and perfectionism and greed.” (324).

 

Geld is een niet te stoppen monster (288, 315). Het wekt hebzucht op en het verhaal van Heaven en Hell is dat zij je tot het uiterste drijft. Drugs, overspel, ruzie, zelfzucht, verwaarlozing van je geliefden, het incasseren van machtsmisbruik, al het slechte typeert de achterkant van het succes van de Eagles (als je Don Felder mag geloven in dit boek).

 

To the Limit wordt prachtig gezongen door Randy Meisner. Het geheim zit ‘m in de korte stop tussen ‘take it’ en ‘to the limit’ in het refrein, en dan ‘one more time.’ Aan het slot herhalen ze het refrein vijf, zes, zeven keer. De tekst komt tot leven: nog een keer, nog een keer, nog een keer, tot het uiterste. Verslaving aan het publiek dat juicht (185, 308), je krijgt er nooit genoeg van.

 

When there’s nothing to believe in
Still you’re coming back, you’re running back
You’re coming back for more.

 

Don Felder draagt zijn boek op aan zijn moeder en vader en aan allen die ervan dromen om het te maken in de muziekindustrie. Ga je tot het uiterste, realiseer je dan: de prijs is enorm. Felder kan melden dat hij de muzikale vader is van Hotel California (169-174, 269, 324). Maar rechtvaardigt dat de aangerichte schade? Omdat hij de vroomheid van zijn moeder mist (11, 159), en de harde opvoeding van zijn vader blijvend in zich draagt (de riem, 55, 251), rest hem ‘nothing to believe in’. Uiteindelijk dan maar hopen dat je vader je leven gewaardeerd zou hebben:

 

“I think Dad would have been pleased.”  (de slotzin, 332).

 

Als Piet Los nu eens z’n vader was geweest, wat zou zijn reactie zijn geweest?

 

Naar aanleiding van: Don Felder (with Wendy Holden), Heaven and Hell: My Life in The Eagles (1974-2001). London: Phoenix, 2009.

Drs. P. Los, ds. A. Kooij. Hoe depressief is de blijmoedige christen? Barneveld: De Vuurbaak, 1988.

 

Take it to the Limit verscheen voor het eerst op het vierde album van de Eagles: One of These Nights (1975). Klik hier voor een live-uitvoering uit 1977.

 

 

Eén t te veel

Telkens als ik een mail afrond, type ik “Groetne, Simon.” Ik heb geen idee hoe het komt, maar in de vaart van de vingeraanslagen wil het woord ‘groeten’ maar niet goed gaan. Zeker zo aan het slot, je wilt met een welluidende tik op de letters je bericht afsluiten, en waarachtig – je moet het elke keer corrigeren. Ik heb lang gewacht, maar op een goede dag heb ik de automatische handtekening opgesnord en ingevoerd. Geen gezeur meer.

 

Ik heb een klein hoekje met twee typefouten in mijn hart. Ik weet dat ze er liggen en ik prevel de woorden geregeld. Overdreven? Wacht even met bagatelliseren. Het gaat om twee typefouten die ik bij het corrigeren van de drukproeven niet heb gezien. Nota bene op de kaft van boeken die ik publiceerde. In 2004 schreef ik Met de Hulp van Gods Geest, een gebedsboekje. Missionaire Arbeid Rijnmond (destijds mijn ‘werkgever’) ondersteunde de uitgave. Een bevriend kerklid verzorgde lay-out. Als ondertitel verscheen op de cover: Informatie voor chistenen, die willen bidden voor hindoes. Eén r te weinig.

 

Een ezel stoot zich in ’t gemeen geen tweemaal aan dezelfde steen. Toen in 2013 mijn gedichtenbundel Alles onveilig verscheen, was ik in de hoogste staat van paraatheid. Het zou me niet weer gebeuren. Maar toen ik de doos met gedrukte exemplaren openmaakte en ik op de rug van de bundel keek, stond het er echt: Alles onvelig. Jawel.

 

Het is geen feest om een typefout te vinden, zeker niet als het gaat om een echt leuk boekwerkje van een vriend. Ik kan u zeer aanraden Er staat een mug op tafel te lezen. Kees van der Vloed omringde zich met getalenteerde columnisten. Samen schreven zij een heerlijk boekje over de Nederlandse taal. Ik moest erom lachen, ik werd er wijzer van en – nu ik het uit heb – koester ik mij in de kennis native speaker te zijn van een onwaarschijnlijk complex communicatiesysteem van mensen in de lage landen aan de zee (en zo hier en daar nog ergens).

 

Zo arriveer je op de laatste bladzijde, 111: nog een paar feitjes. Je pakt nog even de info mee dat naast Nederlands Nederlands ook Belgisch en Surinaams Nederlands bestaat. Een voorbeeld  van de Belgische variant? Wat wij in Nederland een vluchtstrook noemen, heet in België de pechtstrook. Ja echt, het staat er: pechtstrook. Een t te veel. In een boekje waaraan alles verder deugt.
Pech.

 

Naar aanleiding van: Kees van der Vloed (red.), Er staat een mug op tafel: 52 verrassende columns over de Nederlandse taal (met een inleiding door Wim Daniels). Soesterberg: Aspekt, 2018.