God’s gevangene is een moedige roman over homoseksualiteit in de christelijke wereld. Wilma Vermaat (1873-1967) publiceerde het boek in 1923 bij uitgeverij Van Ulzen van Holland in Amsterdam. In 1988 verzorgde Hans Werkman een herdruk bij Bosch & Keuning uit Baarn en hij voegde er een nawoord aan toe. Ik heb het destijds gekocht. Nu, dertig jaar later, herlees ik de roman en zie ik hoe de dilemma’s onveranderd zijn in het gesprek onder christenen over homoseksualiteit. Respect voor Wilma.
Als je homoseksualiteit als een abnormale vorm van mens-zijn typeert, wat zeg je daarmee eigenlijk? Het komt in de roman aan de orde als Barto (de hoofdpersoon) een gesprek hoort tussen zijn moeder en de dokter:
“Dat was dus de barmhartigheid. Niet slecht, maar ziek! Abnormaal! En ontoerekenbaar verklaarde voor zijn leven. Geen mensch meer. Geen volle menschelijkheid meer. En als je gestreden had, zooals geen zoogenaamd normaal mensch ooit behoefde te strijden, als je een eenzaamheid doorleed, waarvan een gewoon mensch geen begrip had, als je alle liefdegevoel in je dood moest drukken, en toch trachtte te arbeiden zoals een ander, zuiver te leven en niet te struikelen, dan werd je toch een abnormaal mensch genoemd. Gaf strijd en lijden en arbeid dan niet het recht vanzelf op de erkenning van je volle menschelijkheid?” (103-104).
Wat een goede vraag: hoe worden wij erkend in ons lichamelijke en liefdevolle mens-zijn? De mens is met huid en haar, hart en handen, borst, buik en dijen, met alle levenssappen geschapen naar Gods beeld. Daar is geen rein of onrein aan, het is goed. Menselijkheid komt tot uiting in het verantwoord omgaan ermee, de strijd en struikeling van Barto. De keuzen die we maken stellen ons aansprakelijk. Dus de volgende vraag is of het mogelijk is dat je Schepper wegen wijst en grenzen aangeeft.
In de roman treedt een vreemdeling op die als een Christus met Barto in gesprek gaat. Hij is zelf ook ‘zo’ en zegt: “Men moet met zijn liefde in het heiligdom gaan,” zei hij zacht. “In het heiligdom wordt ons alles getoond. … Want met zijn liefde in Gods heiligdom gaan, beteekent, zijn liefde tot haar allerzuiverste hoogte op willen voeren, ze laten louteren van elk onheilig bewegen.” (133).
Hans Werkman verduidelijkt in het nawoord Wilma’s visie. Zij onderscheidt tussen de geaardheid en het praktiseren ervan. “‘Rein blijven’ (81) is het ideaal; bevrediging van ‘armelijk lijfsbegeeren’ (89) is niet de koninklijke weg. … Haar spirituele opvatting kwam ook voort uit haar christelijk idealisme: het lijden van de mens krijgt door de opstanding van Christus een positieve waarde. De begrenzing opent perspectieven naar elders.” (149).
In het gesprek met de vreemdeling werpt Barto tegen: “Maar de anderen! De gewonen menschen! Is hun liefde dan zoo zuiver?” Daarop antwoordt de vreemdeling: “Laten we niet over de anderen spreken, laten we alleen onze eigen opdracht zien en aanvaarden.” (133). Eerst dacht ik: goed! Dat is nobel. Maar als ik er even over doordenk, vind ik het toch een relevante opmerking van Barto: kan de ene christen de ander de maat nemen als hijzelf aan die maat niet toekomt? Ik snap wel dat elk voorbeeldfiguur of leider normen kan wijzen of handhaven zonder zelf volmaakt te zijn. Maar ieder voelt dat integriteit en transparantie over de mate waarin je als rolmodel aan de waarden en normen voldoet, van invloed is op je legitimatie. Juist in de christelijke wereld heeft dit woord van Jezus grote kracht: “Waarom kijk je naar de splinter in het oog van je broeder of zuster, terwijl je de balk in eigen oog niet opmerkt?” (Matteüs 7,3). Barto heeft gelijk dat strijd, nederlaag en herstel kenmerk zijn van echt, gewoon en gezond mens-zijn, niet van ziekte. Juist in sfeer van liefde, intimiteit en erotiek ligt dat gevoelig. Wie durft er spreken, wie heeft een rein geweten?
Naar aanleiding van: Wilma, God’s gevangene. Baarn: Bosch & Keuning, 1988 (herdruk van de roman uit 1923, met een nawoord van Hans Werkman).