Veranderen van kerk

Het gebeurde weer, zo’n anderhalf jaar geleden. Een jonge man vroeg of ik met hem wilde praten over de Heilige Geest. Hij vertelde het volgende: opgegroeid in een gelovig gereformeerd-vrijgemaakt gezin had hij een ‘gewoon kerklidgeloof’ ontwikkeld (zijn woorden). In coronatijd was hij bijna afgehaakt maar daarna in aanraking gekomen met christenen die bijzondere ervaringen wisten te vertellen. Hij hoorde over kwade machten in een bepaald huis. Hij was getuige van gebedsgenezing en het uitdrijven van demonen. Hij leerde opnieuw de Bijbel lezen, en zie: het staat er gewoon: handoplegging en genezing, geen voorbehoud erbij, op het gebed is alles mogelijk. Als het niet gebeurt, zo was zijn conclusie, was het gebrek aan geloof. Hij had een bovenverdieping in het leven ontdekt. Waar, volgens hem, in onze gereformeerde kerk geen aandacht voor is.
Hoe kijkt u ertegenaan, dominee?

De herinnering kwam boven toen ik het boek van Gertjan Oosterhuis las: Veranderen van kerk. Hoe kunnen gereformeerde en evangelische gelovigen elkaar versterken? Dat is de vraag die hij wil beantwoorden. Want net als ik kreeg hij in zijn werk als dominee te maken met gereformeerde gelovigen die in aanraking kwamen met de evangelische wereld. Dat leidde geregeld tot de overstap: veranderen van kerk. Hij heeft zich door studie erin verdiept en zich de taak gesteld om te onderzoeken welke motieven daarbij een rol speelden. En hoe de beleving was enkele jaren later. En wat hebben de achterblijvers ervan gedacht? Deze en andere vragen komen helder en overzichtelijk naar ons toe in het eerste deel van zijn boek. Oosterhuis is getraind socioloog en gedragswetenschapper en dat is te merken. Hij weet de respons op een uitgebreide survey in goede overzichten neer te zetten. Bovendien verstaat hij de kunst van kort en krachtig typeren en zo heb je aan het slot van deel 1 goede hulp gekregen om de vele kanten van de indringende ervaringen rond veranderen van kerk te overzien. Veel dank.

Een aantal observaties die bleven haken bij me:

  • Er is niet één motief om over te stappen, maar meerdere: theologische, liturgisch (muziek en prediking), sociaal en missionair. De liturgische motieven zijn in de loop van de tijd belangrijker geworden (42, 62v)
  • Het grensverkeer vanuit en naar de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt was beperkter dan ik dacht: 0-2% (55)
  • In de uitstroom neemt die naar de evangelische kerken neemt steeds meer toe; en niets wijst erop dat de uittocht inmiddels (anno 2022) is gestopt (59)
  • Na verloop van tijd is zo’n 70% van de overstappers nog steeds tevreden (87)

Van deel 1 werd ik, al lezend, weinig vrolijk. Ook Oosterhuis zelf geeft blijk van treurigheid en ander ongemak. (73, bijvoorbeeld) Maar bij de pakken neerzitten en klagen is niet zijn stijl. Hij wijst het spoor van het leren van elkaar. Naarmate ik in deel 2 verder kwam, kreeg ik steeds meer vragen. Het onderstaande is een neerslag ervan. Verheldering voor mijzelf en bijdrage aan het gesprek.

Onvolwassen

“Mijn inziens is loyaliteit een sleutelbegrip in deze discussie,” schrijft Oosterhuis in zijn slotreflectie. En hij vervolgt: “In veel van de verhalen die ik in mijn onderzoek heb beluisterd, blijkt dat gelovigen in hoge mate loyaal wensen te zijn aan hun eigen geloofsleven en dat van hun gezinsleden. Hun persoonlijke geloofsgroei staat centraal en de kerkelijke gemeente dient die te faciliteren.” (157) Een treffende typering die reliëf krijgt tegenover het verleden. De gereformeerd-vrijgemaakte kerkleden waren erg trouw aan het kerkverband. Dat verschoof naar trouw voor aan de lokale gemeente. Bij verhuizing ging men rondkijken. Daaronder ligt vooral trouw aan het eigen geloofsleven.

Het verbaast me niet. In coaching en therapie merken mensen hoeveel ze zich laten leiden door verwachtingen van anderen. Neem je eigen ruimte in, is de boodschap. Nee is ook een antwoord. Ik weet uit ervaring hoe heilzaam dat kan zijn.
De keerzijde van deze assertieve attitude is dat wij minder snel ons schikken naar anderen. En dat terwijl wij bij de heilige apostel lezen: wees elkaar onderdanig. (Efeze 5,22) De licht hiërarchische huwelijksverhouding in het Nieuwe Testament is gebaseerd op de bereidheid je te schikken naar de ander. (Kolossenzen 3,8; 1 Petrus 3,1) Gelukkig als je nederig bent, onderwees de Heer. (Matteüs 5,3) Dat veronderstelt sociaal-psychologisch een volwassen levenshouding. De Transactionele Analyse onderscheidt Volwassenheid ten opzichte van het Kind en de Ouder. Hebben wij in de verschoven loyaliteit niet te maken met een onvolwassen geloofsleven?

Ik vraag dat omdat ik lees dat Gertjan Oosterhuis wil inzetten op de loyaliteit aan de plaatselijke gemeenten. “Voor de meer traditionele leden is waarschijnlijk spannend en onwennig. Maar het kan per saldo enorm verrijkend zijn, wanneer in een lokale gemeente diverse vormen van christelijke spiritualiteit de kans krijgen om met elkaar in gesprek te raken.” (159) Mooi gezegd, maar het zal niet alleen voor meer traditionele leden lastig zijn. Ik vermoed voor bijna iedereen. Want mijn ervaring in ruim 35 jaar predikantschap is, dat de leden op een zeker moment voor de vraag komen te staan of zij zich willen schikken naar een situatie die door de kerkleiding wordt bepaald. Wie met geestelijke verlangens aankomt, wil er vaak ruimte voor in de erediensten. Daarover beslist uiteindelijk een kerkenraad. En de predikant moet er in mee willen bewegen. Even aangenomen dat nieuwe ideeën eerlijk en serieus overwogen worden, dan is het de insteek van veel kerkleiding om dat te doen wat een groot deel van de gemeente zal verdragen. Tien tegen een dat dat nooit helemaal is wat aan vernieuwing werd voorgesteld. Aan alle kanten zal dat het appel opleveren: schik je naar deze nieuwe situatie. “Moet je dan een streep halen door je loyaliteit aan je eigen spirituele verlangens en die van je kinderen?” (159) Als je gaat voor trouw aan je plaatselijke kerk, dan is het antwoord ja. Er is een hoger goed: het welzijn van de gemeente. Schik je ernaar, volwassen gelovig.

Wie stuurt?

Secularisatie is een thema dat in dit boek nogal benadrukt wordt. “Wanneer in Nederland, dat in hoog tempo seculariseert, de resterende christelijke kerken en gemeenten elkaar ook nog eens verzwakken, dan is het komende koninkrijk van Christus daarmee niet gediend.” (114, zie ook 59, 151)
Eerlijk? Ik geloof niet in deze retoriek.
De versplintering van Christus’ kerk was vergevorderd voor de secularisatie inzette. In mijn ervaring is het naast en soms tegenover elkaar opstellen van kerken nooit veranderd door onder de indruk te zijn van ontkerkelijking of geloofsvervreemding. Er is maar één manier om werkelijk van elkaar te gaan houden en van elkaar te gaan leren: met elkaar omgaan. Oosterhuis bepleit die samenwerking. (155) Maar ook hier vraagt zijn beschrijving en analyse volgens mij om een volgende denkstap: wie kunnen hier sturen, wie zijn de invloedrijke agents? Opnieuw: de dominee en de kerkenraden. Die staan over het algemeen niet te springen om die dwarsverbanden op te zoeken. Naarmate een gemeente meer zelfredzaam is, neemt de behoefte om samen op te trekken af. En áls er over samenwerken wordt gedacht, dan is de blik eerst gericht op zusterkerken in het kerkverband. Kortom, van gereformeerd-evangelisch leren komt in de praktijk niets terecht. Wil dit boekje vruchtbaar werken, dan gebeurt dat alleen als ouderlingen en predikanten zich in de eigen gemeente voornemen om de aangedragen leerpunten ter harte te nemen.

Leren rond de doop

Ik ben predikant in een gereformeerde kerk, dus laat ik een tweetal leerpunten doornemen. Ik begin met de doop. Ik maak het mee en heb het meegemaakt: gereformeerde gelovigen, die de kinderdoop ontvangen hebben, laten zich opnieuw dopen. Deze geloofsdoop wordt gezien als de Bijbelse (‘Wie gelooft en zich laat dopen…’ Markus 16,16) en de echte. De kinderdoop geldt in hun ogen niet meer als het eenmalige teken van de inlijving in Gods volk. Oosterhuis ziet als leerpunt voor de gereformeerden dat er waardering mag zijn voor de behoefte om een bewuste keuze voor God te maken – en dat misschien vaker dan eenmaal. Helemaal akkoord. In de jaren dat ik in Delft werkte hebben wij precies om die reden ooit het initiatief genomen om over geloofsvernieuwing na te denken. De praktijk ervan en bezinning erop leidde tot twee inzichten, of eigenlijk drie.

Eerst dit: het heilig avondmaal is bij uitstek het ritueel voor (herhaalde) geloofsvernieuwing. Waar de doop naar z’n aard eenmalig is, is de avondmaalsviering repeterend. De inleiding erop is nu vaak getoonzet door het accent op de versterking van het geloof. Maar waarom niet op de vernieuwing na een lauwe periode of een tijd van afdwaling? Het is niet voor niets dat het opzeggen van de Apostolische Geloofsbelijdenis voorafgaat aan de viering: je doet weer belijdenis van je geloof. Vervolgens leverde de bezinning op dat we de mogelijkheid gingen bieden om in de kerkdiensten een zegen te ontvangen. De persoonlijke zegen met handoplegging is goed te verbinden aan een getuigenis van bekering of nieuw aangestoken vuur van de Geest.
Als Oosterhuis voorstelt om ook de principiële bezwaren tegen de herhaling van de doop te heroverwegen, dan is het voorbeeld dat hij geeft te uitzonderlijk. (119) Waar er onduidelijkheid is of de doop ooit bediend is, zal er geen aarzeling hoeven zijn om de doop te bedienen, zelfs als dat voor een tweede  keer zou zijn. Maar het gaat veelal om mensen die heel precies weten dat zij als kind gedoopt zijn. En de theologie achter de tweede keer dopen is dat het dopen van zuigelingen Bijbels gezien misplaatst is. Voor mij is het belofte-karakter van de doop de zuigelingendoop nu juist de reden die het ritueel rechtvaardigt. Na herhaaldelijk die theologische exercitie te hebben gemaakt, kan ik niet komen tot een waardering van de geloofsdoop na kinderdoop.

Leren rond de prediking

Dan de preek – ook een onderwerp waar ik gedurende mijn predikantenloopbaan blijvend op  reflecteer. Preek praktischer, adviseert Oosterhuis. Sta open voor dagelijkse vragen en laat merken dat je weet wat de leefwereld is van wie voor je zit. ‘Mensen zitten op instructie-niveau,’ zei laatst iemand tegen mij en daar moet je je op aanpassen.
Iets in mij verzet zich. Laat ik daar beginnen. Ik voel me als kerkganger-luisteraar behandeld als een kind als ik week in week uit hoor wat ik moet doen. Hier komt terug wat ik eerder al schreef over onvolwassen geloof. De manier van preken die praktisch en toepasselijk is lijkt me een bevestiging van die levenshouding: papa, zeg me hoe het moet. Ik ken het, het kleine kind in mijzelf. Maar ik wil niet op kind-niveau worden aangesproken. Ik ben een volwassen gelovige.

Ik vind dit mijn taak als prediker: de preek is het medium tussen tekst en eigen tijd. Kerkgangers mogen van mij als prediker verwachten dat ik besef in welke tijd wij leven. Omgekeerd verwacht ik van hen dat zij mij serieus nemen als Bijbelleraar. Zij moeten willen dat ik hen uit de eigen tijd meeneem naar de tijd van de Bijbel. Het christelijk geloofsvertrouwen is namelijk dat die oude tekst door de werking van Gods Geest vandaag zeggingskracht krijgt. De eerste taak die ik te vervullen heb is het rondleiden in de oude tekst. Hoe daaruit de praktijk van het actuele leven in beeld komt, daar kan ik een aanzet voor geven, een hint, meer niet. De rest is voor de volwassen luisteraar. En God verhoede dat die alleen de vraag stelt: ‘wat moet ik doen?’ Er is niet altijd wat te doen met Bijbelgedeelten. Dus ook niet na een preek. Gewoon God bewonderen is soms mooi zat. Je kunt overgaan tot de orde van gelovige dag, ook prima. Een mooi gesprek over de preek beginnen, voelen dat je blij bent, je kunt van alles met een preek, en ja, soms ook nog wat doen. Preekkundig gezien gaat het erom dat de aard van de tekst een vervolg krijgt. Wie preekt over een wet mag verwachten dat de kerkganger iets gaat doen. Maar wie een Psalm bepreekt is blij met de samenzang. En verder niets.

De jongeman waarmee ik deze blog begon, is lid geworden van de Vrije Evangelisatie Zwolle. We hebben twee intensieve gesprekken gevoerd waarin wij elkaars hart en nieren hebben geproefd. Samen nagedacht, samen gebeden, zelfs samen een moment gehuild. In de eredienst gedankt voor wat hij gegeven heeft in onze gemeente. En een zegen gevraagd over zijn plaats in de VEZ. Alles gedaan om te voorkomen dat er een overstap gemaakt werd. Niet gelukt. Hoe hij zich dit later zal herinneren, ik heb geen idee. En ik, wat heeft het contact met mij gedaan? Ik ben bevestigd in mijn gedachten over het werk van Gods Geest. Ik heb diezelfde Geest ervaren in de gesprekken. En ik ben een tijdje treurig geweest over de verdeeldheid van Christus’ kerk.
Hebben we, om met de ondertitel van Oosterhuis te spreken, elkaar versterkt?
Zeg het maar.


Naar aanleiding van: Gertjan Oosterhuis, Veranderen van kerk: Hoe gereformeerd en evangelisch elkaar kunnen versterken. Amsterdam: Buijten & Schipperheijn Motief, 2022.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *