Tragisch en komisch

Tim Fransen kan me gemakkelijk aan het lachen maken. Hij weet, naast allerhande flauwe grappen, soms absurde wendingen aan dingen te geven waardoor een situatie ineens opvalt. Hoe toevallig of tragisch iets is, en vooral hoe herkenbaar. Nu ik zijn boek Het leven als tragi-komedie heb gelezen, snap ik dat het hem vooral gaat om dat wat ons mensen bindt: het kwetsbare in dit leven. We zijn allemaal zonder uitzondering kwetsbaar omdat we met allerlei tekorten leven. Als we daar oog voor krijgen en de draak mee weten te steken, dan gaat het komische ons helpen om samen ons tragisch lot manmoedig te dragen: het leven als tragi-komedie.

In het eerste deel wijst hij ons op de basale tekorten die wij als mens onder ogen moeten zien: het lichamelijke, psychische, epistemische, morele en het existentiële tekort. Wat ons nu van veel dieren onderscheidt is dat wij ons bewust kunnen verhouden tot onze natuur: “Maar wat misschien wel het meest wonderlijke vermogen van de mens is, is dat we niet met onze natuur samenvallen.” (95) Daarom wij verzinnen wij van alles om onze tekorten te corrigeren. Zo is de wetenschap groot geworden vanwege de claim wat we ons kennistekort kunnen verkleinen.
Dat we tragische wezens zijn, betekent dus niet dat we de hoop opgeven. Maar Fransen vindt het wel verontrustend dat wij de illusie koesteren onze onoplosbare problemen werkelijk te kunnen oplossen. Religie is wat hem betreft zo’n illusoire poging. Maar de tijd van religie is voorbij. De mens heeft God gedood, aldus Fransen, aldus Nietzsche (1844 – 1900). Dat heeft echter wel een prijs. “Dit alles resulteert in een zekere onvermijdelijkheid van het lijden; in een inherent tragische component van het bestaan. Er is echter een manier waarop dit alles in een ander licht zou kunnen komen te staan, namelijk als het menselijk lijden een rechtvaardiging had gehad. Daarom is de dood van God mogelijk de meest bepalende gebeurtenis in de menselijke beschaving. Nadien houdt de wereld op een bedoeling te hebben. Vanaf dat moment ontbreekt een ultieme rechtvaardiging voor ons lijden.” (89)

Maar mensen ontwikkelen optimistische dogma’s, positieve illusies noemt de psychologie die. Superioriteit, onrealistisch optimisme en de waan van controle. Dat vertaalt zich in het aantrekkelijke idee dat er ergens een volmaakte oplossing te vinden is, de perfecte harmonie. Maar de werkelijkheid is dat er conflicterende waarden zijn. (104) Dat heeft Fransen opgepikt bij de filosoof Isaiah Berlin (1909 – 1997). Helaas heeft een groot deel van de mensheid dat omgezet in de strijd om de ene absolute waarheid. “De illusie van de superioriteit en onschendbaarheid geeft een zekere bevrediging.” (114) De ander moet geloven wat jij gelooft. Maar behalve dat zij een ontkenning van de realiteit is, ziet Fransen een ander gevaar: het is destructief en ondermijnt de solidariteit. “Het is mijn overtuiging dat onze hoop als mensheid is gelegen in de vraag of het ons lukt de ander te zien, niet als een existentiële bedreiging voor ons wereldbeeld, maar als iemand die met dezelfde kwetsbaarheid beweegt in een wereld die allesbehalve barmhartig is.” (115)

Fransen neemt in het tweede deel van zijn boek ons mee naar de kracht van het komische. Hij stelt daar dat de ruimte voor de humor pas groot kon worden na de dood van God. “Om de morele of existentiële Waarheid mag niet gelachen worden. Zij is absoluut, en het absolute kan en mag niet gerelativeerd worden.” (125) Zo’n waarheid heeft vaak een bijpassende hiërarchie: tussen mensen die het zien en die het niet zien en een gelaagde orde in de kosmos en samenleving. Lachen doe je dan naar beneden, om de minderwaardige figuren. “Met de kosmische orde in scherven, ondergaat de potentie van het komische een radicale transformatie. Zonder waarheid over wat er precies de bedoeling is, zonder waarheid over het hoogste Goed, zijn we in zekere zin allemaal dwaas geworden.” (130)

Ik heb het gevoel dat ik nu voor het eerst snap dat je bij bepaald soort cabaret ongemakkelijk begint te draaien. Het heilige wordt bespot en omdat het niet alleen heilig maar ook hoog is, gaat dat over de grens. Zo vind je in de christelijke cultuur humor genoeg, maar grappen over God… nee. In de Bijbel zoek je die tevergeefs, en het is in het algemeen weinig lachwaardig wat er beschreven wordt, hooguit in het verband met spot.
En tegelijk zegt er iets in mij dat het in een seculiere samenleving moet kunnen. Misschien ben ik zelf te seculier geworden. Ik denk: stoot je je eraan, dan kijk je toch niet? En even seculier met Tim meegedacht: als we het komische gebruiken op grond van herkenning en humaniserend (145, zo van: het had ook mij kunnen overkomen), dan kan dat inderdaad helpen ons tragische bestaan te verlichten. Zo je wilt: je met de ellende te verzoenen. Fransen gaat de vijf dimensies van tekort langs. het is helder dat je bij het morele tekort wel heel goed moet uitkijken (163-175) Maar op de man af gevraagd stelt hij: nee, er is niets zo heilig dat het buiten de grapsfeer moet blijven. (175) Je kunt hooguit zeggen dat niet alle grappen geslaagd zijn.

Het boek laat mij achter met de vraag of het geloof in één waarheid ook anders dan superieur kan worden (en dus niet potentieel gewelddadig). Als de waarheid nu eens een persoon is. Die wel een eigen identiteit heeft maar alleen contextueel te kennen is en daarom niet absoluut is. Als die persoon nu eens zijn volgelingen nu eens oproept om onrecht te lijden en onbaatzuchtig te leven… zou dan het menselijk tekort niet ook door een dergelijke houding, solidair worden benaderd?
Dan moet de verkondiging  van de naam en faam van die persoon in een seculiere omgeving dialogisch zijn, zonder dwang. En daarom is er niet een hiërarchische orde die onlosmakelijk met hem verbonden is. Blijft wel over dat hij een figuur is waar ontzag omheen hangt. Dat maakt humor lastig.


Naar aanleiding van: Tim Fransen, Het leven als tragi-komedie: Over humor, kwetsbaarheid en solidariteit.2 [Amsterdam] Das Mag Uitgevers, 2021 (eerste druk 2019 als essay van de week van de Filosofie).
In zijn eerdere boek Brieven aan Koos (2018) vertelde hij over zijn weg naar berusting die hij vond, ‘in onze merkwaardige menselijke conditie’. Door zijn reizen leerde hij dat het gebrek aan Absoluut Fundament geen belemmering is om dingen de moeite waard te vinden. “Sterker nog, alles wat ik in dit leven van waarde acht, zie ik nu als innig verstrengeld met onze metafysische tekortkomingen en ons gezamenlijke lot op aarde: de noodzaak van solidariteit, de mogelijkheid van troost, humor die ons de nodige ademruimte verschaft en waardoor we onze absurde conditie met lichtheid kunnen aanschouwen, misschien zelfs met een vreugdevolle lach.” (231)

Lachen in de Bijbel:

  • God lacht spottend om de machteloosheid van zijn vijanden: Psalm 2,4
  • De Wijsheid lacht om de ellende van de dwazen: Spreuken 1,26
  • Mensen lachen de bedriegers uit die door God worden gebroken: Psalm 52,8
  • Mensen lachen omdat hun leven een positieve wending neemt: Psalm 126,2
  • Vijanden lachen Gods volk uit: Klaagliederen 1,7; Habakuk 1,10; Job 41,20 (Leviathan)
  • Mensen lachen soms maar hebben innerlijk pijn: Spreuken 14,13
  • Prediker vindt vrolijkheid eigenlijk dwaasheid: Prediker 2,2; 3,4; 7,3 en 6
  • Abram en Sara rond geboorte van Izaäk: Genesis 17,17; 18,12-15; 21,6 “Met Abram en Sara begon de joodse traditie van humor die uit nood wordt geboren.” Meir Shalev, In den beginne: Eerste keren in de Bijbel. Amsterdam: Ambo/Anthos, 2011, 240.

Umberto Eco, De naam van de roos.5 Amsterdam: Bert Bakker, 1984, 139-142: “Jorge maakte een geërgerd gebaar: ‘Met uw woordenspel over de lach verleidt u mij tot ijdel gepraat. Maar u weet dat Christus niet lachte.’” (141)

Lees over de rol van spot en humor ook Peter Sloterdijk, Het heilig vuur: Over de strijd tussen jodendom, christendom & islam. Amsterdam: Boom, 2008, 113 en 123.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *