Thomáś Halík publiceerde deze zomer (2023) een nieuw boek: De namiddag van het christendom. Hij hanteert de metafoor van de verglijdende dag om zo de nieuwe fase voor het christendom te typeren. Links en rechts werd het boek gelezen en ook ik ga dat doen. Toch had ik juist een oudere titel van deze Tsjechische priester en publicist aangeschaft: Ik wil dat jij bent. (2020) Een intrigerende titel voor een studie over de God van de liefde.
Hij is al fors op weg in zijn boek als hij bij de titelpassage aankomt. ‘Ik wil dat jij bent’, het is, naar men zegt, een uitspraak van Augustinus. Halík heeft de kenners van het werk van de heilige kerkvader gevraagd hem de vindplaats te wijzen. Dat is niet gelukt. We komen niet verder dan dat we de uitspraak aan Augustinus kunnen toeschrijven (noot 12 op pagina 77):
“Al jarenlang fascineert mij de definitie van de liefde die aan de heilige Augustinus wordt toegeschreven: amo: volo, ut sis, ik heb lief, dat betekent: ik wil dat jij bent. Ik probeer te laten zien dat we deze ‘definitie’ zowel met de liefde van de mens als met de liefde tot God kunnen verbinden. Die goddeloosheid die ik zojuist noemde, is haar tegendeel – deze zegt tot God: Ik wil dat Jij er niet bent.” (77)
Wie het oudere werk van de auteur kent (bijvoorbeeld Geduld met God uit 2013), weet dat hij steeds bezig is met het atheïsme. Hij neemt dat serieus omdat het bol staat van betrokkenheid. Onverschilligheid is werkelijk godloos (apatheïsme noemt hij dat, 53). Atheïsme heeft belang en ideaal en het goede ervan is dat wij door haar banale godsbeelden leren afleggen. Het atheïsme stelt het christendom de vraag wie die God is. Het antwoord van Halík is: de liefde. “Als ik een korte ‘definitie van God’ zou moeten geven, dan zou ik zeggen: God is de diepte die wij binnengaan, wanneer wij onszelf in de liefde overstijgen.” (100)
Dat betekent de wereld liefhebben, gewond als zij is. Het betekent je naaste en je vijand liefhebben, hoe kwaad zij ook zijn. Als wij het al gaan hebben over een ‘nieuwe evangelisatie’ dan zal het moeten gaan over onze ontleding, de dienende liefde. Halík haalt het Griekse woord kenosis erbij: het afleggen en leegmaken dat Gods Zoon deed, zoals beschreven in Filippenzen 2,6-7. “Als een ‘nieuwe evangelisatie’ echt nieuw moet zijn, dan moet zij zich bevrijden van de nostalgie van gisteren en zich deze keer op de kenotische weg van de liefde begeven.” (162) Op deze weg moeten waarschijnlijk eerst de christenen zelf bekeerd worden.
De vraag die bij mij opkwam, heeft ook Halík bereikt. Het is de vraag die zijn atheïstische gesprekpartners ook stellen: “Kan ik bij het lezen van uw boeken het woord ‘God’ gewoon wegdenken en het vervangen door het woord ‘liefde’?” (175) Zijn reactie daarop is dit: “Het woord God zoek ik niet ergens buiten onze wereld, maar juist in haar vergeten diepere lagen.” (176) Hij stelt – met verwijzing naar Handelingen 17,28 – dat wij in God leven. Overal waar wij volledig ondergedompeld zijn in leven en liefde, daar is God. Liefde zonder voorwaarden. De moederliefde voor haar kinderen, dat komt er waarschijnlijk het meest dichtbij. (176)
Ja, maar dan komt de vraag in kracht terug. Dan hebben we het woord God niet nodig? God – om het even technisch te zeggen – als aparte entiteit?
Eerder in het boek schreef de auteur: “God is geen tegenover.” (60, zie ook 71 en 92). God is geen object. Hij is alles wat wij begrijpen in de wereld om ons heen en bij onszelf. Nu ben ik ook niet voor de transcendentie zonder de immanentie van God. Maar nu zoveel kaarten op de binnenwereldlijkheid van God wordt gezet, heb ik behoefte om het tegenover-zijn van God te benadrukken. Het gebed bijvoorbeeld, dat kan toch niet zonder? God is een Jij of U en dat is meer dan alleen taal. Het verwijst naar een presentie Andersheid. In Jezus liet hij het heel persoonlijk zien: Jezus was in deze wereld en bleek er geregeld niet bij te passen. Transcendentie van de Immanente. Hij werd geboren maar toch ook weer niet op z’n menselijks. En zijn Geest is bij ons en overstijgt ons.
God is in liefde bij ons. Ik zie hem in geloofsgenoten en ook daarbuiten. De liefde is het meeste van wat de mens te bieden heeft – in Gods naam en ook zonder dat die naam genoemd wordt. Maar als er dan toch ergens gedankt wil worden, dan is het Gods terechte eer dat zijn naam wordt genoemd.
Terug naar Augustinus. Als je nadenkend over God steeds weer uitkomt bij ‘ik weet het niet’ kun je jezelf deze eenvoudige vraag stellen: wil ik dat God er is of dat Hij er niet is? Dat is een mooie suggestie van Halík. (77) Die herken ik en benut ik ook. Te beginnen in mijn gedachten over geliefden die nu niet actief geloven. Ik sluit niet uit dat het verlangen ernaar wel leeft. En dat verlangen kan door deze God, Jezus Christus, echt op waarde worden geschat. Zowaar als Hij rechtvaardig is, 1 Johannes 2,1.
Naar aanleiding van: Thomáś Halík, Ik wil dat jij bent: Over de God van liefde.4 Utrecht Boekencentrum, 2020. Eerste druk 2017. Vertaling door Petra Prins-Mikulková en Dirk Prins. Oorspronkelijk in 2012 verschenen bij uitgeverij Lidove noviny onder de titel Chci abys byl. Křst’anství po náboženství. Voor een kort programma op de Belgische televisie over hem, klik hier.