Geen heelkunst

Misverstand

 

Dit wordt een droef gedicht. Ik weet niet goed
waarom ik dit geheim ophoest, maar sinds een maand
of drie geloof ik meer en meer dat poëzie
geen vorm van naastenliefde is. Eerder een ziekte
die je met een handvol hopeloze idioten deelt,

 

een uitgekookte klacht die anderen vooral verveelt
en ’s nachts – een heelkunst is het niet.
De kamer blijft een kamer, het bed een bed.
Mijn leven is door poëzie verpest en ook
al wist ik vroeger beter, ik verbeeld me niets

 

wanneer ik met dit hoopje drukwerk vierenzestig
lezers kwel, of erger nog, twee bomen vel.

 

Menno Wigman, Zwart als kaviaar, 7

 

Dit vind ik een leuk gedicht. Over ’t algemeen houd ik niet van gedichten over het dichten. Zelfreflectie is goed, maar niet als kunstvorm. Dichters hebben daar een handje van en genieten het voordeel dat taal het gemakkelijk toelaat. Hoe moet je beeldhouwen over beeldhouwen?

Dit gedicht heeft iets aantrekkelijks in z’n relativering van het dichtersvak. Geen gezeur over de worsteling, maar gewoon even neerzetten dat je misschien 64 mensen bezig houdt met je gedichten. Of nog minder: geen mens die het interessant vindt, het is alleen maar schadelijk voor de natuur.

 

Het heeft hem er niet van weerhouden het gedicht te plaatsen en de bundel te laten uitgeven. Als openingsgedicht nog wel. Het heeft namelijk behalve de nodige zelfspot ook gewoon taalkracht. Er zit mooi verborgen rijm in, het loopt lekker en heeft wel degelijk iets te zeggen: ‘een heelkunst is het niet’. Dat hakt er wel even in. Want dat zoeken wij mensen toch, enige heling in de gebroken werkelijkheid.

 

Menno Wigman heeft een beweeglijke, lopende stijl die eenvoudig overkomt. Dat is bedrieglijk. De vraag blijft hoeveel hij ervan meent, of hij niet het tegendeel bedoelt.

 

Naar aanleiding van: Menno Wigman, Zwart als kaviaar. Amsterdam: Bert Bakker, 2002.

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *