Economie van vreugde

Op weg naar een menswaardige economie (12). Dat wil Govert Buijs, hij zet hoog in: een economie van vreugde. Toe maar, denk ik dan met rechtgeaard wantrouwen. In de neoliberale werkelijkheid dromen van een omslag van die omvang? “Kan een Nubiër zijn huid veranderen, of een panter zijn vlekken?” vraagt de profeet Jeremia aan Gods volk, “Zouden jullie, vergroeid met het kwaad, dan iets goed kunnen doen?” (Jeremia 13,23) Wie vergroeid is met het kapitalistisch systeem moet verlost worden – van buiten af. En toch ben ik na het boek Waarom werken we zo hard? voorzichtig optimistisch. Dat mag een prestatie heten en een welgemeend ‘dank je’ aan het adres van prof. dr. Govert Buijs. Hij bezet de Goldschmeding-leerstoel Economie in relatie tot Civil Society aan de Vrije Universiteit en heeft met dit boek een uitwerking gegeven aan zijn oratie in 2015. Met respect moet ik zeggen dat hij erin geslaagd is voor niet economisch ingewijden de stof helder te serveren en voor filosofisch geïnteresseerden een fraaie denkweg te wijzen. Wat me vooral aansprak dat hij erin slaagt een antropologisch vloertje te leggen onder de economie. Zij gaat over meer dan zorgen dat een mens wat te eten krijgt of het nastreven van eigenbelang en winst. In het eerste deel van het boek weet hij ons lezers mee te nemen naar deze definitie:

“Economie bestaat uit de intermenselijke netwerken van op creativiteit gebaseerde coöperatieve uitwisselingsrelaties, waardoor we individueel en gezamenlijk het leven meer kwaliteit (‘waarde’)  kunnen geven dan we afzonderlijk zouden kunnen en dus gedeelde vreugde kunnen creëren in wederzijdse erkenning in een gedeelde wereld.” (44)

De eerste stap is het erkennen van het menselijk tekort. Vandaar dat wij samenwerken en uitwisselen. Buijs geeft het aardige voorbeeld van een potlood. Er is geen mens die zonder hulp van anderen uit grondstoffen een enkel potlood kan maken. (31) De mens is hulpbehoevend en leeft daarom ex-centrisch (43, Helmut Plessner). Maar de mens is ook op zoek naar erkenning. Het gaat daarbij om waarde willen toevoegen of het ontvangen van de tekenen van waardering. Wie iets maakt, doet dat te midden van anderen, in de hoop dat zij er iets positiefs over zeggen. (43) Waar dat gebeurt, ontstaat er vreugde, gedeelde vreugde.

In het tweede deel van het boek onderneemt Govert Buijs de exercitie om in vogelvlucht de economische wereldgeschiedenis te beschrijven. Hij zegt vooraf dat het een ‘beetje triest’ verhaal gaat worden. De economie van de grote imperia stond ver van de gevonden definitie af en het huidige neoliberalisme ook. En toch is hij niet zonder hoop in de beschrijving van de tijd. Hij komt ook de tegenbeweging op het spoor die tot op vandaag kan worden voortgezet.

Na de jager/verzamelaarsculturen en die van de sedentaire landbouw volgt de periode van de grote koninkrijken. “Imperia zijn ambivalente fenomenen,” schrijft Buijs (64). Zij brengen orde en vrede, maar kunnen ook wrede veroveringsmachines zijn met hoge belastingen en slavernij. Een imperiale definitie van economie is “een systeem van op onderdrukking gebaseerde organisatiestructuren waarin surplus dat mensen creëren voortdurend wordt afgeroomd naar een kleine toplaag, zodat die een kwaliteit van leven kan bereiken die absoluut onbereikbaar blijft voor het overgrote deel van de bevolking.” (67) Geen wetenschappelijke omschrijving maar wel erg reëel. De legitimiteit ervan werd vaak door religie en levensbeschouwing ondersteund. Extraction is het kernwoord (68), uitbuiting. De vreugde is alleen voor de kleine bovenlaag. Het gekke is dat mensen blijkbaar machteloos kunnen worden in verhouding tot hun eigen objectiveringen. Involutie wordt dat genoemd en het accepteren van imperia is daarvan een voorbeeld. (71) Maar gelukkig is dat niet het hele verhaal. Er ontstaan tegenbewegingen waarbij Buijs – verrassend genoeg – wijst op het Oude Testament als documentatie daarvan. (75) Het verhaal van Kain en Abel en van de toren van Babel geven blijk dan een afkeer van de inhumane macht. Daartegenover staat Gods voorkeur voor gelijkwaardig partnerschap als uitwerking van zijn schepping. In de Griekse taalwereld komt daar het woord agapè (liefde) voor, dat omschreven kan worden als “de concrete inzet van een actor voor de bloei van een andere actor, op weg naar gedeelde vreugde, waarbij bijzondere aandacht uitgaat naar actoren en situaties waarin die vreugde nog niet gerealiseerd was.” (79) Als verre uitloper daarvan wijst hij op de burgerlijke cultuur die in West-Europa ontstond. De middeleeuwse stad bood als sociologisch fenomeen de ontsnapping aan feodale structuren. Een verbond met vrijheid, solidariteit en gelijkheid begon tot de mogelijkheden te behoren. Dat kreeg vorm in maatschappelijke instituties als associaties, universiteiten en een rechtsstaat. De coöperatieve mens ging zijn vorm van markteconomie tonen. Adam Smith en John Keynes hebben theoretisch uitgedacht en uitgewerkt, met arbeidsdeling, uitwisseling en innovatie. (zie 125)

Helaas is de gerichtheid op eigenbelang de hoeksteen geworden van het marktmodel, eigenlijk contra Adam Smith. (103) Hij zag in de burgerlijke cultuur mogelijkheden om op grote schaal veel mensen zich te laten ontworstelen aan de armoede. Het succes van de markt: “In twee eeuwen tijd heeft zich een economische groei voltrokken die in hoogte en omvang/spreiding nog nooit eerder in de geschiedenis is vertoond.” (104, zie ook 123v) Buijs analyseert vervolgens hoe wij in de neoliberale ratrace terecht zijn gekomen. De radicalisering van het individu-in-het-centrum wint van meer collectieve en coöperatieve alternatieven. Het eigen belang staat voorop en het besef van verantwoordelijkheid voor een ander verdwijnt. (115vv) “We werken nu primair als vorm van geluksrealisatie en we werken zo hard om nooit onszelf het verwijt te hoeven maken dat we er zelf niet alles aan gedaan hebben om ons eigen ongeluk te slim af te zijn.” (117)

Onderweg naar een ‘economie van de vreugde’ ziet Buijs zes transformaties voor zich: 1) nieuwe balans tussen mens en natuur, omschakelen naar een circulaire economie is noodzaak; 2) de-materialisering van de economie, van productie naar zorg; 3) nieuwe verhoudingen van flexibiliteit en zekerheid op de arbeidsmarkt, Buijs is een voorstander van participatieloon; 4) ‘Rijnlandse verhoudingen tussen arbeid en kapitaal, dat wil zeggen overleg en coördinatie tussen arbeid, kapitaal en overheid; 5) bedrijven als coöperaties, ondernemerschap als teamwork en 6) een nieuwe meetkunde, die andere dimensies dan cijfers zichtbaar maakt.
Wat heel sterk is in Buijs’ visie op de toekomst, is dat hij onderkent hoe belangrijk de persoonlijke ethiek daarbij is. In het hoofdstuk ‘eerherstel voor de zielzorg’ zegt hij kernachtig: “Geen institutie kan compenseren voor wat mensen perverteren” en “Goede systemen vragen ook om goede mensen, om mensen die om kunnen gaan met hun eigen zwakheden.” (154) In dat kader voert hij het pleit voor de vier klassieke deugden (moed, matigheid, bezonnenheid en rechtvaardigheid) aangevuld met de drie theologale: geloof, hoop en liefde. Terecht wijst hij erop dat de vier klassieke uit een strijdcontext komen (158) terwijl de drie andere uit de sfeer van de ‘antiheld’ Jezus en de kwetsbaarheid. Het meeste van de drie christelijke deugden is de liefde. Zij creëert de vreugde waarover Buijs het in de economie wil hebben. “Vreugde is soms zelfs afzien van geluk, omdat iets belangrijkers, iets diepers, iets wat meer betekenis heeft, aan de orde is. Vreugde is dus aanzienlijk actiever van geluk. Vreugde schép je.” (164)


Naar aanleiding van: Govert Buijs, Waarom werken we zo hard? Naar een economie van vreugde. Amsterdam: Boom, 2019. Klik hier en hier voor besprekingen over dit boek.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *