Dora en haar buren

Wij werden drie jaar geleden nieuwe buren. De verhuizing uit Den Hoorn betekende afscheid van de mensen tussen wie wij dertien jaar woonden. We werden nu de buren in een doodlopend straatje in Stadshagen, Zwolle. Wennen aan elkaar. Het is een boeiende gedachte om terug te gaan in de tijd en dan te bedenken dat je bestemd was om elkaars buren te worden. Dat klinkt deterministisch, het is natuurlijk relatiever – we hadden in Zwolle een ander huis kunnen kopen – maar met terugwerkende blik is het niet eens een gekke gedachte. We moesten elkaars buren worden. Juli Zeh (pseudoniem van Julia Barbara Finck, * 1974) laat het Dora denken. Dora is de hoofdpersoon uit haar recente roman Onder buren: “Alles is er al,” denkt zij, kijkend naar het kind Franzi, “staat in de wereld gegrift, bevindt zich in voorbereiding, wacht op het juiste moment om te gebeuren. Helemaal vanzelf. Geen wiel om aan te draaien, geen hendel om over te halen.” (286) Dit ontspant Dora, dit te denken. Het punt is namelijk dat de roman ons wil duidelijk maken dat er op deze manier mensen op je pad komen die je verafschuwt. Want Franzi is de dochter van Gottfried Proksch. Hij stelt zich voor als ‘de dorpsnazi’ van Bracken (39), de plaats waarheen Dora in het voorjaar van 2020 verhuist.
Een rechts-extremist als buurman, hoe is dat?

Juli Zeh weet dit menselijk ongemak ons dit meesterlijk voor te schotelen. Haar boodschap is: de ander is een mens, als jij. Je bent niet beter en we delen ons lot. We wonen op dezelfde planeet aarde. Het verhaal speelt zich af in Bracken, ‘een typisch Oost-Duits lintdorp’ (11), op een uur en een kwartier met de trein vanaf Berlijn. Dora heeft afscheid genomen van haar vriend. Het ging niet meer. Robert draaide door in complotten en verzet tegen de maatregelen. Alles boven elke twijfel verheven. Het leven met hem was niet meer houdbaar. Met hond Jochie betrok zij de woning die zij kort daarvoor had gekocht. Desolate toestand, en dus nogal bewerkelijk. Maar daar is tijd voor, nu de pandemie het thuiswerken opdringt. Maar de ontmoeting met de buurman die zich voorstelt als Gote is het begin van een verhaal over relaties. De kleine gemeenschap van he dorp is zo anders dan het mensenpark in de grote stad. Het verrast haar hoe haar idee over de mensen die zijn leert kennen bijgesteld moet worden aan de realiteit. De man die met zijn vrienden het Horst Wessellied zingt blijkt een hulpvaardige buurman. De geflipte overbuurman Heini (‘R2-D2’) is ook al bereid om bijstand te bieden bij het in orde maken van de tuin of het sauzen van de muren. Voeg er Tom en Steffen aan toe en Sadie en het je gaat als lezer mee in de verwarring van Dora.

Zeh weet vernuftig de dood van Georg Floyd, voorjaar 2020, in het verhaal te vlechten. Floyd, een Afro-Amerikaanse man, overleed op 25 mei 2020. Hij stierf op zesenveertigjarige leeftijd. Een politieagent had met zijn knie meer dan acht minuten op Floyds nek had geleund, terwijl deze geboeid met zijn buik op straat lag. Twee andere agenten leunden gelijktijdig met hun knieën op zijn rug en een vierde agent hield het publiek op afstand. Nadat Floyd na ongeveer zes minuten buiten bewustzijn was geraakt, hield de agent zijn knie nog bijna drie minuten op Floyds nek. Floyd werd hierna in een ambulance naar het ziekenhuis vervoerd; een poging tot reanimatie in de ambulance mocht niet meer baten. Hij werd bij aankomst in het ziekenhuis doodverklaard.
Dat gebeurt in Amerika en de wereld is boos. Maar hoe kijk je naar je buurman, gewoon in het Duitse Bracken? Nadat Dora begrepen heeft aan welk racistisch misdrijf Gote heeft meegedaan, wordt ze boos op hem. Als Gote dan zegt dat zichzelf dus beter vindt, wil ze dat inderdaad bevestigen. Maar dat brengt haar ook direct tot bezinning. “De woorden klinken goed, en het voelde heerlijk om ze uit te schreeuwen: ‘En of ik beter ben!’. Maar bij nader inzien is deze zin de moeder van alle problemen. Aan de dorpsrand in Bracken, maar ook wereldwijd. Een langwerkend gif, dat iedereen heeft geslikt en dat de mensheid van binnenuit verteert.” (314)
Hier voel je drijfveer van de auteur. Zeh wil dat wij ons spiegelen en wat mij betreft heeft zij haar doel bereikt. Ik kan niet anders dan denken aan het verhaal dat Jezus vertelde over de barmhartige Samaritaan. De vooroordelen tussen Joden en Samaritanen zijn bekend. De afstand die mensen innemen tot lijden en slechtheid evenzeer. Maar Jezus maakt het verhaal spannend door het tot een vraag aan ons te maken: voor wie ben jij een naaste? Die ademen kan en bekeken wordt naar eerlijkheid. Niemand is helemaal slecht. Als we elkaar dehumaniseren, de bekende boog eromheen. Maar de praktijk leert dat zo geweld en vernedering tot bloei komen. Noem iemand een monster (zedendelinquent, de nazi of de oplichter) en je hebt jezelf gerechtvaardigd. Komt de samenleving niet in actie, dan jijzelf.
Maar wat als die buurman ook nog eens een begenadigd houtsnijder blijkt te zijn en aan een dodelijke ziekte te lijden heeft? Zo maakt Zeh Gote tot een mens, en laat zij Dora ontdekken wat burenzorg is. Als haar vader Jojo (Joachim Korfmacher) in het verhaal betrokken wordt en eens tegen zijn dochter zegt dat Gote toch alleen maar de buurman was, ontsteekt Dora bijna in woede. Hij was tot alleen maar je buurman? “‘Hij was mijn…’ Dora’s woede zakt meteen weer. Er bestaat helemaal geen woord voor wat Gote voor haar was. En ook geen reden om het aan Jojo uit te leggen.” (337)

De roman laat de ontwikkeling zien. In het begin vindt Dora nabuurschap niet meer dan een gedwongen huwelijk. (35) Maar op het eind is het gegeven van er-zijn en gewoon naast elkaar wonen ook iets goeds in zich bergt. “Op een gegeven moment had Dora begrepen dat er iets moois aan de hand was met dat bestaan en nergens-heen-gaan. Je kunt het delen. Gotes bestaan was aan haar meegedeeld. Hij had het met haar gedeeld. Uiteindelijk hadden ze samen bestaan. Verbonden door de muur die hen scheidde.” (345) Ik kan daar Jezus bij halen, zijn beeldverhaal en de liefde van God voor alle mensen. Dat heeft Zeh tot niet nodig. In een gesprek met Franzi gaat het over doodgaan: “Ze weet niet precies waar ze in gelooft. Niet in God. Maar in een samenhang. ‘Ik geloof dat er in de natuur niets verloren gaat. We blijven allemaal hier. We veranderen alleen van vorm.” (305) In het laatste hoofdstuk maken we de begrafenis van Gote mee. Het is slecht weer. Tussen de takken van een spar bij het graf zit een eekhoorn het gebeuren te bekijken. ‘Dat is je pappa,’ zegt Dora tegen het meisje. (350) Zij belooft haar dat haar vader haar zal opzoeken en op haar passen, uit liefde. Dat klinkt als een troost.

Dan staat het huis naast dat van Dora leeg. Maar dat is niet het einde van het buren-zijn. “In de toekomst moet hier iemand de boel in de gaten houden. Door de ramen kijken, elke vrijdag. Misschien ook luchten, de verwarming aanzetten, waterkranen open en dichtdraaien en andere praktische zaken die je op internet kunt nalezen. Dora heeft de sleutel. Op de muur zit de rode kat naar haar te kijken.” (352)


Naar aanleiding van: Juli Zeh, Onder buren. Amsterdam: ambo Anthos, 2021. Oorspronkelijk verschenen onder de titel Über Menschen bij Luchterhand Literaturverlag, 2021. Vertaald uit het Duits door Annemarie Vlaming.
Meer nog dan de eekhoorn is de gaai een belangrijke vogel in het boek. Dat begint al op 56 en loopt in elk geval door tot en met 314. “Omdat Dora van haar moeder hield, beantwoordde ze de vraag wat haar lievelingsdier was met ‘gaai’.” (56)

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *