De Bijbel leest ons leven

De waarheid is een persoon en dus is de waarheid relationeel. Dat is kort samengevat wat ik geloof als het gaat om de waarde van de Bijbel in het geloofsleven. Het boek zoals wij dat hanteren is bedoeld om de geloofsrelatie te bevestigen. De band is gelegd door de Geest van de Heer zelf. Dat mysterie laat zich niet ontrafelen. Die band wordt keer op keer verstevigd door de rituelen die de kerk van de Heer beheren mag, waarvan de heilige doop, het heilig avondmaal en de heilige menselijke dialoog de belangrijkste zijn. Om en in deze rituelen speelt de tekst van de Bijbel een rol. Ook daarvan maakt de Geest van de Heer gebruik, in het midden van de geloofsgemeenschap. Daar wordt de waarheid van een Bijbelwoord samen gevonden. Voor nu, voor hier. Soms net als vroeger, soms anders als vroeger. Later zal het net zo zijn, of ook weer anders. De belijdenissen van de vroeg-christelijke geloofsgemeenschap verwoorden wat wij ook nu nog vinden. Vooral het Apostolicum en het Niceanum. En uit de tijd van de Reformatie de Heidelbergse Catechismus. Deze belijdenissen over de Heer vormen onze leescontext, samen met de tijd van nu. In deze context kennen wij de HEER onze God, Jezus Christus.

Zo lees je en wordt je gelezen. Dat is wat ik meeneem nu ik het boek van Arnold Huijgen uit heb: Lezen en laten lezen: Gelovig omgaan met de Bijbel. “Intussen is Jezus Christus zelf geen onderdeel van de tekst van de Bijbel. Hij is immers een persoon, geen tekst. De schrift draait om Hem en de Schriften verwijzen naar Hem, maar de Schrift is niet Christus en Christus is geen tekst.” (63) Kijk, als je dat schrijft, dan heb je mij aan je zijde. Ik vind het daarom ook betekenisvol dat Israël en later de christelijke gemeente een tijd zonder canon leefden. Er was live prediking door profeten en getuigen. De Geest bevestigde een en ander door wonderen en tekenen. Vanwege noodzakelijke nazorg na gemeentevorming komt er correspondentie op gang. Het vertelde verhaal over de Heer wordt opgeschreven. De Bijbel volgt op de levende werking van apostelen, evangelisten, oudsten, rituelen. In een missionaire context vraagt dat om lef en volharding en vanwege dreiging van binnen en van buiten blijken de geschriften contextueel bepaald. Niet de Heer is contextueel bepaald, maar wel de heilige geschriften. Als wij in dezelfde spanning van geloof en ongeloof staan, is de existentiële lezing van Huijgen een welkom advies. “Hoe gaan we om met allerlei voorschriften en bepalingen die ons tegenwoordig vreemd zijn? Ik stel voor om ze vanuit het leven te lezen. Dat is allereerst lezen vanuit Christus en met het oog op Christus die ons leven is. Christus is nooit zonder zijn gemeente en als we de broeder groeten, groeten we Christus zelf en groeten we namens Christus.” (178)

Daarbij aansluitend nog een citaat waarmee ik instem: “Eigenlijk is sola scriptura een misverstand. Het is gaan gelden als een soort slogan, een samenvatting van waar het de Reformatie om ging, maar bij de reformatoren zelf kom je de uitdrukking nauwelijks tegen, al helemaal niet als een soort program van wat zij wilden.” (162). Huijgen introduceert veel Luther in zijn betoog. Hij denkt met de Reformator mee en leert ons: de Reformatie wilde de traditie niet afschaffen. “Als we de term sola scriptura al willen gebruiken, zal dat alleen zinvol kunnen in samenhang met de andere zogenaamde sola’s van de Reformatie:…”: sola fide, sola gratia, solus christus. (163-164) Wel voeg ik hier een punt toe: het beslissende van de Bijbel zal toch in een gemeenschap geaccepteerd moeten worden. Iedereen kan een mening hebben, velen kunnen deskundig zijn of worden, en soms wordt je het over de uitleg niet eens. Wat is de bandbreedte van de gemeenschap? Volgens mij kan dat niets anders zijn dan de gezamenlijk aanvaardde geloofsbelijdenis. Alles wat dat weerspreekt kan wel binnen de vrijheid van exegese vallen; maar niet binnen de leervrijheid van die geloofsgemeenschap. En alles wat geloofd en geopperd wordt en buiten die vastgelegde confessietekst valt, is vrij en kan de invloed uitoefenen. Als de geloofsbelijdenissen niets zeggen over het geslacht van het ambt, kan binnen de belijdende kerk zowel een man als een vrouw daarin dienen. Het gesprek over Bijbelteksten zal niet overtuigen naar de ene kant of naar de andere kant. Daar zijn we veel te eigenwijs voor. Wat wel kan is dat de Bijbel vanuit andere teksten onze motieven leest en zo ons aanspreekt. Huijgen oefent aan het slot van zijn boek met 1 Petrus 3,1-7. Daar spreekt de heilige apostel Petrus de vrouwen aan die gehuwd zijn met een man die zich niet bekeerde tot de Heer. “Petrus reikt ons aan dat we de gegevenheid van ons man-zijn en vrouw-zijn aanvaarden. Niet kritiekloos, maar ook niet revolutionair. Het is belangrijkste is dat mannen en vrouwen de weg van Christus gaan, in navolging en liefde.” (215) Zo is het dus en dat heeft volgens mij als consequentie dat je in de lokale gemeente die navolging moet vinden. Wat in gemeente A samen kan, kan in gemeente B niet – het raakt niet aan ons gemeenschappelijk beleden geloof maar wel aan de liefde die we willen opbrengen voor de mensen die wij wekelijks in de ogen kijken als broer of zus in Christus.

Huijgen ziet in de werkelijkheid structuren. (179) Met de schepping gegeven. Dat brengt volgens hem een morele orde mee als scheppingsgegeven. Ik ben iets postmoderner dan Huijgen, denk ik. Wie construeert de inhoud van dit ‘gegeven’ en wie mag beslissen hoe daar de gedragingen bij passen? De machtsvraag is van belang, ook in de gemeente. Het misbruik ervan blijft vaak verborgen, maar voor de onderlinge beraadslagingen is het ophelderen ervan belangrijk. Daar komt dan bij dat enig historisch besef van verschoven grenzen in denken en doen, helpt om niet te snel met een ‘gegeven’ te schermen. Het is helder dat het oude Israël grenzen in het morele leven belangrijk vond. De heiligheidswetten waren verbonden aan reinheidswetten en dat scheidde grondig tussen mensen. Petrus haalde het niet in z’n hoofd bij een heiden naar binnen te gaan (Handelingen 10 en 11). Maar die muur is in Christus geslecht. Welke ‘muur’ hebben wij te respecteren? Ik weet niet of het antwoord vooraf te geven is. Wel samen te zoeken en dan te vinden. Tot de discussie door een nieuwe inbreng of nieuwe generatie heropend wordt. Kortom: waarheid is geen gegeven maar een belofte, voor nu en voor later.
Ik denk niet dat Huijgen dat zo bedoelt, maar ik heb het wel bij hem gevonden. “Dat Jezus Christus de Waarheid is, zal blijken als hij komt om de wereld naar waarheid te oordelen. De waarheid zal aan het licht komen als Jezus komt! We hebben de waarheid dus niet in onze binnenzak, en niet alleen in de rug, maar vooral ook voor ons, in de belofte.” (58-59, zie ook 47)


Naar aanleiding van: Arnold Huijgen, Lezen en laten lezen: Gelovig omgaan met de Bijbel.2 Utrecht: KokBoekencentrum, 2019.

“Wie alleen zegt dat de opstanding een historisch feit is, doet net zoiets als degene die zegt dat de Nachtwacht bestaat uit verf op doek. Het is wel waar, maar het is lang niet de hele waarheid. En dan vallen de Nachtwacht en die verf nog samen in een werkelijkheid en gaat het over materie, niet over een persoon. Als we eerlijk zijn, moeten we zeggen dat we nog helemaal niet weten wat de opstanding allemaal betekent.” (170)

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *