“Denk ook aan de engelen,” schrijft de heilige apostel Judas, “die hun oorspronkelijke positie ontrouw werden en de hun toegewezen plaats verlieten: tot het oordeel op de grote dag houdt Hij hen in de onderwereld gevangen met boeien die nooit kunnen worden verbroken.” In zijn brief past deze opmerking (vers 6) als een onderdeel in een betoog over het straffend optreden van de Heer. Denk niet dat Hij de dingen over z’n kant laat gaan. De vraag is echter naar welke gebeurtenis dit verwijst. Als optie wordt genoemd dat we hier een verwijzing aantreffen naar wat beschreven staat in Genesis 6. En dan verbonden aan de inhoud van het niet-canonieke geschrift 1 Henoch. De apostel verwijst in vers 14 en 15 naar een uitspraak van Henoch, heel vreemd is dat dus niet. Maar is Genesis 6,1-4 ook in beeld?
“Zo kwamen er steeds meer mensen op aarde, en zij kregen dochters. De godenzonen zagen hoe mooi de dochters van de mensen waren, en ze kozen uit hen de vrouwen die ze maar wilden. Toen zei de HEER : ‘Mijn levensgeest mag niet voor altijd in de mens blijven, hij is immers niets dan vlees; hij mag niet langer dan honderdtwintig jaar leven.’ In die tijd en ook daarna nog, zolang de godenzonen gemeenschap hadden met de dochters van de mensen en kinderen bij hen kregen, leefden de giganten op aarde. Dat zijn de befaamde helden uit het verre verleden.” (Genesis 6,1-4)
De kernvraag is hier wie met ‘zonen van god’ of ‘godenzonen’ bedoeld worden. Jaap Doedens schreef er een proefschrift over. Hij zet het helder uiteen: er zijn vier opties. De interpretaties zijn te verdelen in twee groepen: niet-menselijke wezen, of mensen. In de eerste categorie gaat het dan om engelen of goddelijke wezens (angels or deities). In de groep ‘mensen’ onderscheiden we dan ook twee mogelijke interpretaties: het zijn machtigen/rechters of Sethieten.
Als het gaat om engelen dan is dat omdat de uitdrukking bene elohiem (of bene haelohiem) elders voorkomt als een aanduiding van engelen. Zo bijvoorbeeld in Job 1,6; 2,1 en 38,7. Deze uitleg komt in de Joodse literatuur voor en in de vroege kerk. (6) In de Targum, in pseudepigrafische teksten en bij Philo lezen wij de uitleg: machtige mannen. Dit lijkt in de rabbijnse traditie de gezaghebbende uitleg. (7, en we komen bijvoorbeeld recent tegen bij Jonathan Sacks, Leviticus, 163). Een andere lijn van uitleg ziet de zonen van God als de afstammelingen van Seth. Dan wordt de term een religieuze categorie. De ‘godvrezenden’, die de ‘dochters van de mensen’ tot vrouw nemen, lees: vrouwelijke nakomelingen van van Kain. Deze uitleg komen we tegen bij de kerkvaders vanaf de vierde eeuw. Nieuwere exegese maakt van ‘zonen van god’ een verwijzing naar goddelijke wezens (deities). In het pantheon van de goden in het oude nabije Oosten waren er goddelijke wezens in een raad bijeen. Het gaat hier om mythische tradities in Genesis. (7) De conclusie van Doedens is: “Op basis van dit onderzoek wordt geconstateerd dat het plausibeler is om de ‘zonen Gods’ op te vatten als wezens die behoren tot de hemelse sfeer dan er vanuit te gaan dat het in deze uitdrukking gaat om mensen, hetzij rechters, hetzij Sethieten.” (378)
Judas noemt in vers 7 de zonde van seksuele overschrijding van een grens door mensen, ‘net als die engelen’. Zoiets staat in Genesis 6 beschreven. Het gaat in vers 6 over een andere nuance en ook over een grens: zij verlieten de plaats waar de HEER hen had geplaatst. De nadruk ligt op de begrenzing die God aanbrengt. Zij worden gevangen gehouden. En kans op ontsnappen is er niet. Als wij hier dus een allusie vinden op Genesis 6 dan ondersteunt dat de engelen-interpretatie. Doedens: “The New Testament contains no verbatim quotations from Gen 6:1-4. Reference tot his Old Testament passage can therefore only be present in the form of allusions to it. Passages which supposedy refer in some way to Gen. 6:1-4 appear to support the angels-interpretation.” (116-117) Mogelijk doelt Judas op de val van satan, voor de val van Adam. Judas kende de Henoch-traditie, zie 14-15 De gevangenzetting van de engelen mist in Genesis 6 maar vinden we wel bij Henoch.
Het proefschrift van Doedens komt uit bij de gedachte dat ‘de zonen van God’ als aanduiding voor engelen voor de vroege Israëlieten niet waarschijnlijk was. “But the Old Testament gives the impression that earlier readers most likely would have understood the term as relating to divine or heavenly beings not otherwise specified, perhaps also to the gods of other nations. Only later these being came to be identified as ‘angels’. The divine beings interpretation is therefore not so much in opposition to the angels interpretation. It only tries to specify the expression in a more nuanced way for the time-period of the originally implied audience of the text. “ (248) Verschillende teksten in het Oude Testament noemen die raad van goden: Jesaja 14,12-15; 1 Koningen 22,19-23; Psalm 29, 82 en 89,6-9. In de Griekse mythologieën komen we verhalen tegen van goden die seks hebben met mensenvrouwen. Uit hen worden de halfgoden en helden geboren. Ook mythische verhalen uit het Oude Nabije Oosten lijken daar sporen van overgenomen te hebben. (282) In Genesis 6 valt op dat er geen enkele manier strijd wordt geleverd tussen de HEER en de godenzonen of die reuzen. Alle accent valt op de begrenzing die de HEER aanbrengt.
Mede naar aanleiding van: Jaap Doedens, The Sons of God in Genesis 6:1-4 (Academisch proefschrift Theologische universiteit Kampen, 2013).