Bediening der verzoening

Preekbespreking vindt voortdurend plaats. “Wat vond je van de preek?” is een vraag die zondags geregeld klinkt. Of in de loop van de dagen of weken erna. De reacties bereiken ook mij als predikant. Het leert me of en hoe mijn preken landen.
De kerkenraad trekt één vergadering per jaar uit voor de preekbespreking. De kerkenraad houdt toezicht op het werk van de predikant en daarom dat jaarlijkse gesprek.
Het gaat daarbij niet om de vraag of elke ‘losse’ preek geslaagd is of niet. Ik kan u direct en simpel het antwoord geven: nee, dat is niet zo. Er gaan soms preken bij mij de map in met het idee: nooit meer houden. En van andere preken denk ik: die ging goed, daarin is de boodschap goed verwoord, die kan ik nog wel eens houden. Maar er is in de doorgaande prediking ook zoiets als een rode lijn. Een bepaalde benadering komt daarin steeds weer terug. Soms heel nadrukkelijk, soms ligt het er onder, verborgen. Een aantal punten daarvan wil ik noemen en uitleggen. Want een deel van de reacties die krijg (en ook de ouderlingen horen in de huisbezoeken) heeft te maken met die uitgangspunten. Als ik die verhelder dan kunt u als luisteraar bepaalde elementen in mijn preken ook beter plaatsen.

Het eerste punt gaat niet over de preek zelf, maar over mijn aankondiging ervan: dat ik de gemeente zal ‘toespreken’ over de Bijbeltekst. Waarom gebruik ik dat woord zo speciaal? Zit daar wat achter? Ik ben opgeleid door prof. dr. Cees Trimp. Hij gaf les in de homiletiek in de jaren dat ik in Kampen studeerde. Hij leerde ons dat de prediking getypeerd kan worden als ‘de bediening der verzoening’. Dat is een ouderwetse woordcombinatie (let op dat woordje ‘der’, dat hoor je maar zelden meer; alleen Tom Egbers heeft het nog over de ‘opstelling der beide teams’), met twee kernwoorden: ‘de verzoening’ en ‘de bediening’.

Verzoening wijst erop dat het tussen God en mensen ten diepste gaat over het helen van de kloof die de zonde heeft geslagen. Denk aan de woorden van de apostel Paulus: “Het is God die door Christus de wereld met zich heeft verzoend: hij heeft de wereld haar overtredingen niet aangerekend. En ons heeft hij de verkondiging van de verzoening toevertrouwt.” (2 Korinte 5,19) Trimp leerde ons dat het verkondigen altijd een aanspraak aan de mensen was. Het wil namelijk het hart raken van de mensen en in dat hart het antwoord van het geloof oproepen. Zoals een vraag om een antwoord vraagt, zo vraagt een belofte om vertrouwen; en een appèl vraagt om actie; een vermaan om bekering. Het is geen mededeling die een mens onveranderd laat.
Juist omdat het een aanspraak is, kan het ook een tegengesteld antwoord oproepen: dat je weigert de belofte te aanvaarden of de correctie in je leven toe te passen. Zo is dat met alle woorden tussen mensen, zo is het ook met het woord van God tot de mensen. God behandelt ons niet als ‘stokken en blokken’, maar spreekt met overtuigingskracht aan en wacht op het antwoord van het geloof.

Het tweede kernwoord in die omschrijving is ‘bediening’. Dat moet u plaatsen in de sfeer van de maaltijd en het samenzijn om te eten. Je bedient je gasten als ze bij je komen eten. Je hebt de voorbereidingen getroffen en de maaltijd klaargemaakt. Daar hebben de gasten geen deel aan gehad. En nu ze aangekomen zijn en zich rond de tafel schikken, komt het moment dat je het eten opdient. Dan kan het gegeten en genoten worden. Het bedienen is het zo voor de gasten voorzetten dat het met vrucht tot zich genomen kan worden.
Het is dus, wat meer in het algemeen gesproken, een dienst die je een ander verleent. Zo ben je een ‘dienaar’ van het evangelie als je het bij de mensen brengt: “Van dat evangelie ben ik een dienaar geworden door de gave van Gods genade, die ik ontvangen heb door zijn kracht die in mij werkt.” (de heilige apostel Paulus in Efeze 3,7) Het evangelie van God komt dus door de dienst van ménsen naar je toe.

“Ik wil u vanmorgen toespreken over dit Bijbelgedeelte”, zo leid ik meestal de preek in. Dat doe ik omdat ik hedendaags Nederlands wil spreken. Ik realiseer mij dat voor mij altijd buitenstaanders zitten of kunnen zitten. Voor hen, èn voor de gelovigen, wil ik helder maken dat ik hen tóe-spreek. Met alle uitleg en redenering die er in een preek kunnen zitten, wil ik namelijk uitkomen bij die aanspraak. Een toespraak is per definitie erop gericht om het publiek te raken en daarom vind ik het een goede eigentijdse aanduiding.

Centraal staat het Bijbelgedeelte. Ik ben niet ingehuurd om elke week mijn allereigenste ideeën te geven of mijn commentaar op de krant, maar om de Bijbel met de gemeente en haar gasten te openen. Ik bid dat de preek ontvangen zal worden als het Woord van de Here zelf. Zó heb ik de preek voorbereid, dat ik namens de Here spreek. Maar ik zal het niet van tevoren claimen door te zeggen: Ik breng u vanmorgen het woord van de Here. Laat dat de conclusie mogen zijn van de luisteraars (de kerkleden en gasten). Teveel ben ik overtuigd geraakt van de menselijke beperkingen van een predikant, en van de mondigheid van de gemeente.