Ségou: waarheid of vrijheid

Toen mijn vader overleed, hield mijn moeder een beperkt aantal boeken achter uit de boekenkast. De rest kon weg. Als kinderen konden wij meenemen wat van onze gading was en zo kreeg ik de twee delen van Maryse Condé’s Ségou in huis. Het is de Rainbowpocketuitgave uit 1990 en in beide boeken staat de stevige handtekening van mijn vader op een van de eerste pagina’s ingekrast. De geweldige uithaal als hij de L van Lugt maakte, het is een icoon van de kracht van mijn vader. Hij heeft het epos gelezen, zoveel is duidelijk uit de gekromde rug. Ik ben laat, ik erken het, ik heb pas in de afgelopen weken Ségou gelezen, dertig jaar na de eerste Nederlandse vertaling van het boek dat in 1987 in het Frans verscheen.

 

Ik heb te lang gewacht, moet ik achteraf zeggen. Het was zeer de moeite waard dit imponerende werk te lezen. Het verhaal combineert de transformatie van de stad Ségou onder invloed van de opkomende islam, het neemt je mee langs de leden van de Traoré-familie en het Bambaravolk, het fetishisme en het gewelddadige karakter van de koloniale machten. Het is allemaal in een boeiende beschrijving in elkaar geweven. Eerlijk gezegd raakte ik soms door de veelheid van namen de weg soms kwijt en moest ik geholpen worden door het stamboomoverzicht achterin de boeken. Maar doorlezend kreeg ik steeds weer de draad van de Traoré’s en Ségou te pakken.

Waar loopt het verhaal op uit? Ik was niet verbaasd dat de boodschap van mahdi Omar aan het slot de boventoon krijgt: “De geest van Omar legde niet meteen beslag op de stad; er gingen enkele dagen en zelfs enkele weken overheen. Op een dag liep een man naar het grote plein waar de fonkelnieuwe driekleurige vlag wapperde en roep: ‘Wees de mahdi van het Licht van Allah indachtig! Wat heeft hij gezegd? We zijn één. Eén.’ “ (II, 533) Het is de boodschap van een man die de Fransen wilde verjagen, maar niet met geweld. Hij wilde verbinden, binnen de gemeenschap van de moslims. Het leek me een passend slot bij het verhaal dat begon bij Dousika Traoré.

 

Maar toch is dit het einde niet. Er komt nog een wending van betekenis: “Toen deze legende rondom Omar werd gesponnen, werd Kadidja boos.” (II, 535). Kadidja is de vrouw van Omar die hoort dat verhalen over haar man worden verteld die niet kloppen. “Wie beter dan zij kon weten hoeveel leed, twijfel en angst eronder schuilging?” Zij verliest voor haar gevoel haar man voor de tweede keer, nu aan de onbeheersbare legendevorming van de moslimgemeenschap in Ségou. En dan komt er dit: “Later bedaarde haar opwinding. Wat deed het er immers toe? Misschien was deze verandering noodzakelijk? Misschien had Ségou deze leugens nodig om haar stem weer terug te vinden? Misschien zou dank zij Omar de diepe stilte van de verslagen stad verbroken worden in ondergronds en later openlijk verzet? Kadidja begon geleidelijk aan deze gedachte te wennen en ze door te geven aan haar kinderen.”

 

Wat gaat Kadidja aan haar kinderen doorgeven? ‘Deze gedachte’, de gedachte dat de stad zich weer kan verzetten tegen de onderdrukking. Als daar legenden rondom haar man voor nodig zijn dan is dat goed. Daar went Kadidja langzaam aan. Het verlangen naar vrijheid heeft prioriteit boven de feiten van het leven van Omar. Binnen de roman is dat een opmerkelijk gegeven. Het verhaal is nu juist op z’n best als het de sterke en zwakke kanten van de karakters laat zien. Je voelt mee met de grootheid en de dieptepunten van het leven Tiékoro, Naba, Siga, Malobali en de anderen. Heldendaden worden afgewisseld met wreedheid, lafhartigheid en jaloezie. Maar blijkbaar mag de strijd om de vrijheid van het verleden een eigen werkelijkheid maken, een werkelijkheid die nuttig zal blijken. Er moet namelijk kracht komen. Voor verzet. De dubbelzinnige werkelijkheid van de mens is niet afdoende als motief en stimulans voor de vrijheid. Waarheid en eerlijkheid staan tenslotte in dienst van de strijd voor de vrijheid en kunnen dus geofferd worden. Ik begreep (via Wikipedia) dat Maryse Condé voor Ségou de Afrikaanse Liberatuur-prijs heeft gekregen in 1987. Met een verbeeld verhaal. Treffend.

 

Naar aanleiding van: Maryse Condé, Ségou (I De aarden wallen; II De verkruimelde aarde). Amsterdam: In de Knipscheer, 1987 (Rainbowpocket 85 en 86).

 

 

Je weet toch

Je weet toch? Schoonmoeder trekt de envelop

haar tas uit, mompelt dat zij nog vanmorgen

in huis had wat voor mij als knappe kop –

mee naar de gang om jassen op te hangen.

 

Je begrijpt wel, jongen, dat je vader zulke zorgen

niet heeft meegenomen naar de keuken en bang

kijkt zij de thee koud. De tijd schiet op, ik houd

het uit en lach met haar bij het geluid van vorken.

 

De koek is op. Zondag, overmorgen, komen

wij je halen voor de kerk. Zij tast de tas in

en zegt dat zij de envelop vergeten is. Ik weet

in Gods naam een vloek te voorkomen.

Jezus

De geur van vuur, van vet en groenten,

van houten tafels, stenen borden.

Ik ruik het stof, het zweet, de zon,

dit is mijn land, mijn huis – wat goed.

 

Hier zijn mijn vrienden, samen feest en

lekker eten, drinken, vrijheid blijheid,

handen samen dopen in weltoebereide

saus – stil zijn in zingen en in spreken.

 

Dit is mijn lichaam voor jullie – diep

in mijn ingewand trekt alles samen;

de jongste dag in woorden ingeluid.

 

Dit is het bloed van het verbond – wie

deelt de beker rond? Na een enkel amen

begint de nacht. Wie doet het licht uit?

 

De wet van de voorlopigheid

“De wet van de voorlopigheid geldt voor alles en iedereen.” Eerlijk, ik zag ‘m niet aankomen. De nieuwe roman van Kader Abdolah, Papegaai vloog over de IJssel, was volgens mij goed op dreef om te laten zien hoe migranten veranderen in het land van aankomst. Memed komt weg met de leugen over zijn identiteit en Lina later ook. Memed bezwangert de ongehuwde Catherina en leert de Nederlandse omgangsregeling accepteren als zij ervoor kiest om alleen het kind op te voeden. Pari heeft de ene man na de andere, Khalid komt in losbandige homofeesten terecht en Lina heeft ook nog ergens een lesbische relatie. We krijgen overspel, echtscheiding, drugsgebruik en opstandige kinderen opgediend, kortom de Nederlandse cultuur van na de jaren zestig. De migranten komen uit het Midden-Oosten en hebben een islamitische achtergrond. In het pre-9/11tijdperk lijkt de aanpassing soepel te verlopen (op een enkel geval van eerwraak na).

 

Wel is duidelijk dat je daarmee verandert in een Hollander en de Hollander kiest voor zichzelf. “Ik spreek de taal perfect en ik werk met hen,” zegt Lina “Zij kiezen altijd honderd procent voor zichzelf. Ik doe alles voor Christina, maar schrik vaak van haar egoïstische gedrag. Wij denken altijd aan anderen, maar Nederlanders denken alleen aan hun eigen ik.” (173). De zoon van de kolonel verzet zich tegen zijn moeder, als zij hem op zijn verantwoordelijkheid wijst. Hij is ‘de man in huis’. “Nee moeder, dat ben ik niet, en dat wil ik niet zijn. We wonen niet meer in Syrië. We wonen hier en in dit land denkt iedereen voor zichzelf.” (219). Touché, het is een wat ongenuanceerd beeld, maar in het geheel niet bezijden de waarheid.
Dan vliegen twee vliegtuigen in de Twin Towers van het World Trade Center en verandert de samenleving. We werden onrustig, voelden ons onveilig, zochten een zondebok en de islam kreeg de volle laag. In roman ondervinden de hoofdpersonen daarvan de gevolgen, maar intussen zijn zij onherroepelijk veranderd. De enkele agressieve uitbarsting van Memed tegen de conciërge kan dat beeld niet wijzigen (406). Nederland is veranderd, maar de ingekomen migranten net zo goed, zij denken aan zichzelf.

 

Dan ineens gaat het over de ‘wet van de voorlopigheid’ (422). Het blijkt zelfs de slotzin van de roman te worden. De jonge papegaai vliegt over de IJssel en roept ‘Ook dit gaat voorbij’ (tenminste zo interpreteer ik de laatste zin, 445). Dat je dat roept bij een rivier, oké, dat snap ik. De stroom van de rivier houd je nooit tegen en zo is de rivier het symbool van de vergankelijkheid. Dan komt er zo’n dag, een zonnige zaterdagmiddag, zo’n dag waarop je voelt: “Laat alles staan waar het staat, anders komen de donkere wolken er straks weer aan.” (443). Iedereen komt in een vorm van verheven stilte, een ongedacht moment van geluk, geen geweld, geen traan, hoop, ‘een oude blauwe trekker die glanst als nieuw’. Dat gaat voorbij, roept de papegaai. Bij de opening van de roman was hij al geïntroduceerd als degene die onze gedachten doorvertelt (9).

 

Legitimeert dit de veranderde migranten? Zoals de rivier nooit hetzelfde is, waarom zouden zij aan hun waarden van vroeger vasthouden? Zoals het geluk van het moment niet blijvend is, zo zal ook de aanpassing aan de Nederlandse cultuur geen blijvend geluk brengen? Ik weet het niet. De roman weet kundig de geheime kant aan de werkelijkheid op te roepen. Er is ruimte voor het mysterie, meegenomen uit de oosterse wereld die nog niet zo rationeel en seculier is als hier in het Westen. Maar ik ben bang dat de exotische papegaai geen lang leven beschoren is. Blijft voor mij de vraag over wat mensen als Memed, Pari, Lina en Khalid uiteindelijk drijft.

 

*

Kader Abdolah, Papegaai vloog over de IJssel, Amsterdam: Prometheus, 2014 (roman)