Snappen, of gelukkig zijn

Wat zijn bronnen van kracht waaruit je kan putten in het dagelijkse leven? Ik noem er drie: de ratio, je lichaam en je familiesysteem. Dit drietal is goed te onthouden en het is de eerste les die ik meeneem uit het boek De Fontein: Vind je plek van Els van Steijn. (30)

Ratio, lichaam en familiesysteem, een handig drietal. Het haakt waarschijnlijk bij me omdat ik het in de loop van mijn leven al onbewust ben gaan herkennen. Ratio gaat over mentale kracht. De ordening, de afweging, het begrijpen, heel handig in het leven. Waarschuwing van Els: “Je ratio heeft de neiging om bepaalde gedachten en vervelende gevoelens weg te duwen.” (31) Check daarom je lijf, bron 2. Want je lichaam reageert op wat er aan de hand is, voor dat je ratio het doet. “Je lichaam is immers altijd in de realiteit.” (31) Ook al zo’n goeie van Els. Als lichaam en ratio in sync zijn, dan heb je veel kracht. Als je hoofd elders is, is het lastig samenwerken. Ik weet ervan. Ik heb geleerd de signalen van mijn lichaam serieus te nemen. Maar dan bron 3, de familie. Els leert ons in dit boek hoe je met alle vezels aan je familie vastzit. Je komt er nooit los van. Wie dat wel denkt en het leven zonder familie wil klaren, moet zich voorbereiden om een taaie klus. Het kost je veel energie en je mist een noodzakelijke oplader. Innerlijk leeg dus. Wie in de familie op de verkeerde plaats staat, idem. Els noemt het: in de juiste bak staan, en ik denk dat zij gelijk heeft. Wie in z’n familiesysteem op je juiste plaats staat, ontvangt heel veel levenskracht.

“Iedereen heeft zijn of haar unieke plek, die bepaald wordt op anciënniteit van je systeem van herkomst. Jij hebt jouw plek en de anderen hebben hun plek, ongeacht wat jij van hen vindt en zij van jou. De ene plek is niet beter of meer waard dan de andere plek.” (36) Wie in het familiesysteem op de juiste plaats zit, staat in verbinding. Dat wil zeggen: je bent in staat om zowel te geven als te ontvangen. (27) In alle relaties behoort eigenlijk een balans te zijn tussen geven en ontvangen. Behalve! Behalve tussen ouders en kinderen. Ouders geven meer dan de kinderen ooit kunnen teruggeven. (39, 60v) “Deze onbalans wordt door de kinderen weer vereffend dia hun eigen kinderen en andere levensdoelen.” (27, zie ook 245 en 275)

Mensen die in verbinding leven, hebben kracht. Zo niet, dan ben je zwak, en loop je het gevaar van compensatie in kicks of zo. Je kunt trouwens ook in binding leven – dan ben je met de ander verbonden door woede, teleurstelling, verwijt. Als jij niet op je plek staat dan loop je de kans op binding en daarom is het de kunst om op je plek te staan in de fontein. “Stel je een prachtige fontein voor met verschillende bakken water, die elkaar bevloeien. Bovenin staan je voorouders, de bak daaronder is van je grootouders. Daaronder staan je biologische ouders. Jouw plek in de bak is onder hen (in volgorde van geboorte van de kinderen). Misschien heb jij het leven ook doorgegeven en staan jouw kinderen onder je met onder hen jouw kleinkinderen etc.” (17)

Opstijgen is een grote valkuil voor fonteiners. Als jij de verantwoordelijkheid neemt die bij een ander thuishoort, dan stijg jij op. Je hebt een oordeel over iemand die boven je staat, dan stijg je ook op en ga je uit verbinding. Of je identificeert je onbewust met iemand die is buitengesloten (uit het familiesysteem), dan heb je de derde vorm van opstijgen te pakken. (83) Van Steijn werkt het allemaal ordelijk en nauwgezet voor de lezer uit. Het gaat erom dat je jezelf ermee hebt. Je ontvangt de natuurlijke stroming niet, je lijkt sterk maar je bent alleen maar groot, je wordt verslavingsgevoelig en zo nog een en ander aan narigheid. Niet doen dus. Of afdalen als je jezelf, lezend in dit boek, in een te hoge bak aantreft. Afdalen is je eigen plek innemen. Dat wil ook zeggen dat je je eigen lot moet aanvaarden. “Het lot van iemand omvat alle omstandigheden waarom iemand zo geworden is zoals hij is, tot op de dag van vandaag, zowel in positieve als in negatieve zin.” (84, zie ook 114, 178) Ieder heeft zijn eigen lot. We hebben het recht niet om iemand te veroordelen.

“Om te groeien moet je je schuldig maken.” (55) Ook dat is zo’n typische fonteingedachte. Je zult altijd fouten maken, iemand benadelen of kwetsen of de ruimte innemen die een ander ook had gewild. We zijn duale wezens en we doen er goed aan om die beide kanten van onszelf te omarmen. (zie ook 57, 69, 73v, 202, 219 en 259) De keerzijde hiervan is, voor Els van Steijn, dat vergeven ook niet gepast. (230, zie ook 284) Je maakt jezelf dan namelijk groter dan de ander. Je komt boven de ander te staan. Systemisch gezien gaat vergeven je niet helpen, je stijgt namelijk op. “Dat is bijna onhoudbaar voor de ontvanger. De balans van geven en nemen is totaal zoek.” (230-231) Beter gewoon los laten. Je neemt wat van jou is en laat  wat daar hoort. Het is niet jouw verantwoordelijkheid wat de ander doet. Eerlijk gezegd, kan ik hier Els niet goed volgen. Volgens mij is vergeven namelijk precies dat: in plaats van in wraak of verdriet verbonden te zijn, ga je je eigen weg.

Het hoofdstuk over ‘Ouders’ las ik ook met meer dan gewone interesse. Ik heb ouders, ik ben ouder. Je ouders aanvaarden en bedanken, is het echt een levenstaak. De moeder staat voor het leven. Zij biedt de mogelijkheid tot verbinden. (244v, zie ook 280). De vader staat voor de kracht om te begrenzen. (249, zie ook 280) Als je je vader afwijst heb je veel behoefte om door anderen gezien te worden. Je wilt overtuigen dat je de moeite waard bent. Check, dacht ik, hier ben ik mee bezig geweest. Dankzij mijn poëzie heb ik hier echt stappen in gezet.

Ik zou nog even door kunnen gaan. Het zijn veel treffende punten die je in dit boek aantreft. Els vertelt aan het slot eerlijk dat veel van wat zij beschrijft niet te verklaren valt. Zij ziet dat het werkt. Wie het wil begrijpen, krijgt van haar de simpele vraag: “Wil je het snappen of wil je gelukkig zijn?” (302) Tja, beide natuurlijk. Maar zolang dat niet kan: gelukkig zijn.


Naar aanleiding van Els van Steijn, De Fontein: Vind je plek.13 [Nijmegen] Het Noorderlicht, 2022 (eerste druk 2016). “Je geeft betekenis aan je leven door zoveel mogelijk te handelen volgens waarden en normen die voor jou belangrijk zijn. Je voelt je prettig en energiek als jij en jouw omgeving voldoen aan die waarden. Anderzijds verlies je energie op het moment dat je omgeving onvoldoende aansluit bij wat jij nodig hebt en belangrijk vindt in het leven.” (13-14, zie ook 178 en 301)

Zinnig is ook haar onderverdeling van emoties:

  • Primaire emoties: is direct gelieerd aan een gebeurtenis. “Primaire emoties zijn kort en hevig en maken schoon vanbinnen.” (92)
  • Secundaire emoties: dekken primaire emoties af omdat die te veel pijn doen. “De eenzaamheid, het gemis, het verdriet of de schaamte zijn te groot om te dragen, waardoor secundaire emoties ingeschakeld worden.” (93) Secundaire emoties zijn langdurig.
  • Overgenomen emoties: die zijn niet van jou, die heb je overgenomen van iemand in je familiesysteem. (96)
  • Metagevoelens: die overstijgen de andere gevoelens, zoals liefde, dankbaarheid, vreugde. Op je juiste plek in de fontein zul je dit regelmatig ervaren. (96)

Veranderen door gastvrijheid

Ooit las ik ergens deze anekdote. Iemand stond te liften toen er een auto stopte. Een heel kleine auto. De lifter liep naar de wagen toe, stak z’n hoofd door het opgedraaide raam en hoorde de bestuurder zeggen: “De ruimte in de auto is weliswaar klein, de gastvrijheid daarentegen groot: stap in!”

Goed verhaal. Gastvrijheid is allereerst een zaak van een open hart en bereidheid om ruimte voor een ander te maken. Maar het heeft ook met vrijheid te maken. Gast-vrijheid, het woord lijkt een verband te veronderstellen. Tussen het hartelijk ontvangen van mensen en het idee van vrijheid. Welke vrijheid is dat eigenlijk? Eerlijk gezegd, ik had er nog nooit over nagedacht. Met grote interesse deed ik dat wel aan de hand van Peter Venmans. Hij schreef een heel fraai filosofisch essay over gastvrijheid en won daarmee de Socratesbeker 2023, de trofee voor het prikkelendste filosofische boek van het afgelopen jaar. Vrijheid in gastvrijheid kan bedoeld zijn om aan te geven dat de gastheer of vrouw bepaalt wie binnen mag komen. Maar het kan ook zijn dat je als gast een zekere vrijheid geniet zolang je ergens te gast bent. (53v) Want het is een treffend inzicht dat Venmans toevoegt: gast en gastheer treffen elkaar niet op neutraal terrein maar op het territorium van een van beiden. Het gaat er dan om dat in heel korte tijd gepoogd wordt twee ongelijke partijen op voet van gelijkheid te brengen. “De gast zal nooit een bewoner worden met dezelfde status als de huisgenoten, met dezelfde rechten en verantwoordelijkheden.” (59)

Ik associeerde direct met een woord van de heilige apostel Paulus: “Zo bent u dus geen vreemdelingen of gasten meer, maar burgers, net als de heiligen, en huisgenoten van God, gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, met Christus Jezus zelf als de hoeksteen.” (Efeze 2,19) Hier signaleert hij iets heel bijzonders, ook in de oosterse wereld van toen. De gasten worden huisgenoten. Dat dat in de christelijke geloofsgemeenschap destijds gezegd kon worden is een wit wonder. Christenen van niet-joodse afkomst worden met joodse-christenen gelijkgesteld. Terwijl het aanpassingsproces nog gaande is (denk aan de kwestie tussen Paulus en Petrus, beschreven in Galaten 2,11-14) . Venmans wijdt zijn eerste hoofdstuk aan de analyse van gastvrijheid bij de oude Grieken. Het verhaal van Odysseus biedt er vele aanknopingspunten voor. Leerzaam, als achtergrond voor het de geschriften van het Nieuwe Testament.

In onze tijd komt gastvrijheid onvermijdelijk ter sprake in het kader van de pijnlijke en slecht hanteerbare vluchtelingenproblematiek. Venmans laat zien dat gastvrijheid dan ook politiek kan worden: “Het gaat niet meer om de Gulden Regel, de categorische imperatief of het gebod tot naastenliefde, maar om de organisatie van het collectieve leven, om concrete wetten, die, zoals Derrida schreef, ‘de gastvrijheid inperken, aan voorwaarden onderwerpen en opnemen in een stelsel van rechtsregels’. Aan bod komen politieke thema’s als grenzen, natiestaten, burgerschap, staatloosheid, kolonialisme en bezoek- en asielrecht.” (181) Ineens werd me helder dat de Bijbelse oproepen tot gastvrijheid niet overgeplaatst kunnen worden naar het politieke discours in de natiestaat. Het rijk van God is een andere categorie als het koninkrijk der Nederlanden. Het Bijbels onderbouwen van een ruim toelatingsbeleid in Nederland (of breder Europa) creëert kortsluiting en roept onterechte beeldvorming op, en sterker, legt onterechte claims. Alsof je als eerlijk christen geen beperkend beleid zou kunnen steunen. De kerk moet zich toeleggen op gastvrijheid voor aanwezige asielzoekers, vluchtelingen of migranten. De kerk moet geen politieke uitspraken doen – niet met Bijbelteksten en niet zonder. Als iemand eenmaal in Nederland is en in de buurt van de kerk leeft, zelfs ongeacht of dat terecht is of legaal, dan komt het aan op gastvrijheid in het intermenselijke. In dienst en kerkdiensten zal dan blijken of de woorden van de Heer en zijn apostelen serieus worden genomen.

Er is meer moois te bespreken aan de hand van dit boek. Nog eentje, een eye-opener. In de tijd van de pandemie hoorden wij virologen ook spreken over ‘host’ en ‘gast’. Mensen fungeren als ongewenste gastheer voor virussen. Venmans signaleert terecht dat de reis van een virus, van host naar host, de gastheer aantast én het virus laat muteren. Dat is een boeiende gedachte, zo blijkt: “Gastvrijheid blijft in de virologie voor geen van beide partijen zonder gevolgen, en eigenlijk geldt dat ook voor gewone gastvrijheid: gastheer en gast veranderen elkaar een beetje door de korte tijd die ze samen doorbrengen. Een ontmoeting is nooit honderd procent neutraal.” (56)

Zo is het boek er een om te herlezen bij tijd en wijle. Want ons leven voltrekt zich nooit alleen onder huisgenoten.


Naar aanleiding van: Peter Venmans, Gastvrijheid: Filosofisch essay. Amsterdam/Antwerpen: Atlas Contact, 2022. Venmans is een Vlaamse filosoof en hispanist.

Noorse actie met een trol

Een monsterfilm met alle clichés, daarover hebben we het in dit geval. Troll, een Netflixfilm van Roar Uthaug, uit 2022. We hebben een forse natuurkracht die een stevige bedreiging vormt: een trol uit het Noorse gebergte komt de stad Oslo en het koninklijk paleis bedreigen. We hebben de wetenschap die zich over het vreemde wezen buigt. Nora Tidemann is hoogleraar paleontologie. Terwijl zij bezig is met veldonderzoek wordt zij naar de hoofdstad gehaald om een crisisteam te adviseren. In dat team komen we de regering tegen, premier Berit Moberg en de minister van defensie. Dan hebben we het leger. De hoofd van de strijdkrachten natuurlijk, maar vooral de uitvoerend commando, kapitein Kristopher Holmes. En dan de man die voor gek wordt versleten omdat hij aan premoderne ideeën waarde hecht: Tobias Tidemann, jawel de vader van de zojuist genoemde professor. Verder heeft zo’n film dan nodig een romance en daar is Andreas Isaksen, de assistent van de premier, voor geknipt als hij gekoppeld wordt aan Nora. Ook nog een goedmaker: vader en dochter verzoenen zich. En dan het drama: vader overleeft de confrontatie met de trol niet. En de omslag. Door iedereen uitgelachen biedt toch de mythe de oplossing. De gevreesde catastrofe wordt net op tijd afgewend, dat is ook zo, grote tijdsdruk hoort er ook bij en we noteren nog de rol van de media en de paniek bij het publiek. Dat alles met enige vaart gemonteerd, actiescenes met auto’s en helikopters, en waarachtig ruim anderhalf uur verder ben je keurig vermaakt.

Ik had de film gekeken tijdens onze zomertrip in Noorwegen, dit jaar. Over die trip is veel te zeggen en in elk geval dit: het bergachtige land imponeert. En je ontkomt in de steden niet aan de souvenirwinkels met die klein kabouterachtige poppetjes die ik bij mezelf trollen noemde. Fout. Deze aardmannetjes zijn kobolden. Trollen zijn reusachtig, een meter of tachtig hoog, en bestaan uit steen. “Gemaakt van aarde en steen, hun hart gevat in sneeuw, kil tot op het been,” citeren vader en dochter Tidemann een rijmpje in de openingsscène. Zij hebben samen een berg beklommen en kijken naar de trollenpieken. Tobias wil zijn rationele dochter oog geven voor de verbeelding. Het gaat niet om ‘eerst zien en dan geloven’ maar andersom ‘eerst geloven en dan zien’. Als Nora het probeert, ziet zij in de bergvormen de gezichten van versteende trollen.

Het verhaal komt op gang als er bij het boren van een tunnel een ongeluk lijkt te gebeuren. Tunnels, daar hebben zij er veel van, zo is ons gebleken tijdens de reis, bussen en treinen hebben ons erdoorheen gereden. In de film gaat het om de aanleg van een nieuwe treinverbinding in het Drovegeberte, midden Noorwegen. Terwijl een springlading wordt aangebracht, staat er een groepje (jonge) activisten die roepen: “Laat de berg leven!” Een wat romantische gedachte, zo lijkt, maar vooruit. Alleen, na de explosie komt er meer in beweging dan gehoopt. Filmbeelden lijken te wijzen om een wezen dat stenen gooit. Vanaf dat moment komen alle clichématige mechanismen opgang die het werkstuk van Uthaug tot een monsterfilm maken met fraaie graphics.
Wat mij ineens intrigeerde was dat Tobias de oorzaak van het moderne onverstand legt bij de kerstening van Noorwegen. “Wist je dat de zwaarste gevangenisstraf stond op het omgaan met trollen nog tot 1840? … Duizend jaar geleden waarden trollen rond door Noorwegen. … De reden voor het uitsterven weten we maar al te goed: de kerstening van Noorwegen. (0.30, zie ook 0.54, 1h10) Tobias weet zich als voorvechter van volksverhalen in de traditie te staan van bekende Noren als Theodor Kittelsen (1857 – 1914), Peter Christen Asbjørsen (1812 – 1885) en Jørgen Moe (1813 – 1882). “De kennis is nooit weggeweest.” Trollen leven ver weg van de beschaving omdat zij niet tegen het klokkenluiden van de kerken kunnen. Zij ruiken het bloed van christenen, vangen en eten hen op. Als een van de soldaten gewond is in de slag met de trol bidt hij angstig het Onze Vader en dat wordt zijn einde. De eerste zet om de trol te verjagen is een vijftal heli’s met kerkklokken eronder. In een geweldige scene zie je hoe de trol zijn oren probeert te sluiten voor de herrie en de tegenaanval inzet. Hij wint dan weer de sympathie van de kijker door een kind te redden van de dood door een neerstortende wentelwiek. En hier komt de boodschap naar voren: de trollen leefden in de premoderne tijd in families en kudden, er was een koning en vormde zo de natuurverbeelding van de oer-waarden van het leven. Het christendom heeft blijkbaar dat allemaal om zeep geholpen en een slachting aangericht. Het staat voor het huwelijk tussen christendom en moderniteit die als uitloper heeft het negeren van de vraag of de bewerking van de natuur voor ons gerief ook echt nodig is. Dat is wat de excentrieke Tobias het crisisteam voor de voeten werpt. Het treurige is dat er aan het slot van de film niet veel geleerd is. Wie de romantische natuurvisie stelt tegenover de moderne beheersingszucht ziet dat het ene gevaar wel bedwongen is maar dat het volgende zich aandient. De suggestie is dat we dus op deze manier de problemen niet de baas worden. Hoe dan wel, dat blijft duister, al zou een begin kunnen zijn of het intensiveren van vervoer ook echt nodig is. Met onze reis zijn wij onderdeel geweest van massatoerisme op cruiseschepen, in bussen en treinen waarvan je je kan afvragen of dit nog kan.

Hoe ook, de klacht dat het christendom de theologische basis is voor de moderniteit is bijna even mythisch als het verhaal van de trollen zelf. Het heeft Bijbels-theologisch gezien niet zoveel benen om op te staan (zie mijn blog over heersen op aarde), al moet ook gezegd dat een nieuw, stevig Bijbels-theologisch perspectief zich nog niet gevestigd heeft. Behalve de claim om als een rentmeester met de aarde om te gaan moet er namelijk ook een soort catastrofeleer bijgevoegd worden. De eschatologische sfeer waarin de huidige klimaatdiscussie begint te ontwikkelen kan niet zonder het verwerken van onbeheersbaarheid. Want zowel het moderne als het premoderne heeft in de fom ten doel de woeste natuurkracht tot stand en stilte te brengen. Dat gaat niet vrijwillig. Maar wat nu als controle – hoe dan ook – echt tekort schiet? Vader Tidemann waarschuwt als het leger aanvalt: jullie maken hem boos en hij zal terugslaan. Wat wij meemaken aan extreem weer kan je zo duiden en de vraag is of er nog iets van Gods hand in te zien is. En als dat zo is hoe dan de reactie van mensen op dat handelen van God verwacht moet worden. Zo wordt deze anderhalf uur vermaak ineens reden voor een goed gesprek.

Naar aanleiding van: Troll, een flim van Roar Uthaug, 2022 te zien op Netflix. Inge Marie Wilmann (Nora Tidemann), Mads Sjøga°rd Petterson (Kristopher Holmes), Kim Falck (Andreas Isaksen), Gard B. Eidsvold (Tobias Tidemann).

Klik hier voor de link naar de internationale filmdatabase.

Niet alles zit even logisch in elkaar zoals een van de vernietigende reviews op imdb laat zien:

  • Niemand gelooft dat het een wezen is, dus waarom een paleontoloog bellen?
  • Ze gelooft niet dat het een trol is, maar denkt dat haar vader, een trol-expert, kan helpen …
  • Zelfs als je het live op tv ziet, willen mensen het nog steeds geen trol noemen. Ik heb het gevoel dat elke Noor weet wat een trol is en er meteen een zou herkennen, zelfs als je er niet in gelooft.
  • Moderne wapens doen de trol geen kwaad, maar op de een of andere manier heeft middeleeuws Europa de hele trol-koning-familie gedood.
  • Volksverhaal vertelt ons dat trollen boos worden op kerkklokken … dus laten we hem irriteren met kerkklokken en dan verbaasd doen als hij echt geïrriteerd raakt.
  • Een trol omcirkelen met helikopters? Het is beter om zonder reden dichterbij te vliegen, zodat jullie allemaal kunnen worden verpletterd.
  • Gekke trollenexpert ging naar een psychiatrisch ziekenhuis vanwege zijn geloof … maar de koning van Noorwegen had veel respect voor deze man en wist dat hij gelijk had.
  • Helden realiseren zich dat het verkeerd is om de trol te doden. Toch super blij als hij dood gaat.

Bastions van hoogmoed

Koningin Wasti weigert in te gaan op het bevel van haar man, koning Ahasveros. Het is een van de fascinerende verhalen uit de Bijbel. In krachtig proza neemt de auteur van het boek Ester ons mee in de dynamiek van kwade macht. De ondeugden van de individuele mens en de destructieve krachten van het collectief verenigen zich rond de moed van een vrouw.
Het is zeer actueel. Martha C. Nussbaum (* 1947) is hoogleraar Recht en Ethiek aan de Universiteit van Chicago, eredoctor aan de Universiteit voor humanistiek in Utrecht en de Katholieke Universiteit Leuven. Zij publiceerde in 2021 een boek over seksueel geweld, rekenschap en verzoening Citadels of Pride. De rechtspraak, de podiumkunsten en de professionele sport in Amerika klaagt zij aan. Daar vindt veel onrecht tegen vrouwen plaats zonder dat er consequenties aan worden verbonden. Voordat zij deze bastions van hoogmoed bespreekt, zet zij uiteen wat er bij machtsverschil in feite tussen mannen en vrouwen gebeurt. En wat zij ten diepste met haar boek wil bereiken: “Mijn belangrijkste punt is dat het de ondeugd genaamd hoogmoed is die maakt dat vrouwen nog steeds maar al te vaak als dingen worden behandeld, dat ze niet als mensen worden gerespecteerd en dat autonomie hun wordt ontzegd.” (10)

Het verhaal van Wasti in het Bijbelboek Ester geeft voorbeelden van wat Nussbaum beschrijft. De hele enscenering wijst op macht die leidt tot trots en hoogmoed. De koning wordt getypeerd door zijn enorme rijk, zijn geweldige welvaart en zijn hoge positie. Hoewel nog maar kort aan de macht (1,2 ‘derde jaar’) organiseert hij een feest alsof hij een veeljarig jubileum te vieren heeft. De schrijver maakt duidelijk dat luister, pracht en praal aan zijn majesteit verbonden zijn. (1,4) De macht heeft een ‘dienstenapparaat’ ter beschikking: een leger aan dienaren dat hiermee uitgebreid gefêteerd wordt (1,3) De hiërarchie wordt fijntjes benadrukt als hierna óók de gewone burgers mogen profiteren. (1,5v) Opnieuw maakt de auteur ruimte voor de beschrijving van de overdadige luxe aan het hof. (1,6v)

De wereld van mannen en vrouwen is daar en toen gescheiden. Dat geeft al wat aan. Vrouwen zijn niet veilig tussen mannen. Er lopen niet voor niets eunuchen rond om tussen mannen en vrouwenwereld te pendelen. (1,10) De mannen zijn superieur en vrouwen kunnen alleen macht maken als zij het met elkaar organiseren. Als de vrouwen ook hun feest mogen vieren (1,9) dan komt het moment dat koning Ahaveros zijn vrouw wil laten optreden tussen de mannen. Dus geeft hij het bevel “… om koningin Wasti, getooid met de koninklijke hoofdband, bij hem te brengen; hij wilde de rijksgroten van de volken (het speelt zich dus af in het eerste grote feest, zie 1,3) haar schoonheid laten zien, want zij was mooi.” (1,11)

Nussbaum zou zeggen: zij is een trophy wife. “In de tijd van Homerus kon een vrouw letterlijk een trofee zijn waar om gevochten werd, maar ook nu kennen we het verschijnsel trophy wife, een vrouw als voorwerp van trots omdat haar schoonheid (of andere goede eigenschappen van haar als vrouw) extra glans verleent aan de mannelijkheid van degene die haar ‘veroverde’. “ (50) Nu zou je nog kunnen zeggen: misschien willen sommige vrouwen dat zelf. Het is alleen oké als zij dan zonder dwang bewilligt en dat dat spoort met haar innerlijke waarde, de erkenning van wat zij ervaar, voelt en denkt. Autonomie en subjectiviteit, dat zijn de kernwaarden die volgens Nussbaum de essentie van ons mens-zijn bepalen: “Twee van die wezenskenmerken, die een mens echt tot mens maken, zijn autonomie en subjectiviteit – de wereldreligies en een breed gedeelde seculiere cultuur laten dar al vanouds, en terecht, geen twijfel over bestaan.” (24) Nu vermeldt het Wasti-verhaal niet waarom zij weigert. Het punt is dát zij weigert. Én dat die daad van autonomie en subjectiviteit niet gerespecteerd wordt. Dat is een aanwijzing. De samenleving waarin zij functioneert ontkent de autonomie van de vrouw. Want in het Ester-hoofdstuk blijkt dat de mannen die over haar weigering oordelen en adviseren direct de voorbeeldwerking ter sprake brengen. Zij gaat andere vrouwen op een idee brengen! (1,18) Dat moet voorkomen worden door een publieke reactie.

Nussbaum spreekt over de zeven vormen van objectiveren. Dat is het veranderen in een ding wat geen ding is, maar een mens. (34) Dat kan 1) door instrumentalisering (de ander is middel voor je eigen doel), 2) ontkenning van de autonomie (behandelen alsof je geen eigen keuzen kan maken), 3) inertie (behandelen alsof de ander überhaupt niets kan doen), 4) inwisselbaarheid (doen alsof je de ander probleemloos door een ander kan vervangen), 5) aantastbaarheid (behandelen alsof je alles met de ander kan doen, ook kapot maken), 6) eigendom (behandelen alsof je de ander kunt verhandelen), 7) ontkenning van de subjectiviteit (iemand zo behandelen alsof zijn gevoelens en ervaringen er niet toe doen). (35) Het is helder dat hier sprake is van objectivering. De represaille laat zien dat de weigering ernstig wordt genomen. De mannelijke weerstand had nog verder kunnen ontwikkelen, tot wat Nussbaum noemt ‘geprojecteerde walging’. Je zet dan de ander weg als dierlijk en verachtelijk – waarmee je je eigen waardigheid nog eens onderstreept. Ik moet denken aan het verhaal van Amnon en Tamar. Nadat Amnon haar verkracht en onteerd had welde een diepe haat tegen haar op. (2 Samuel 13,15)

Deze geprojecteerde walging noemt Nussbaum het ‘neefje van hoogmoed’. (69) Zij ziet de hoofdzonden als oorzaak van dit gedrag: “Want hoogmoed – als karaktertrek, niet als de bijbehorende kortdurende emotie, die je ook trots kunt noemen – vormt de kern van het antwoord op de vraag hoe het kan dat seksuele objectificatie in onze samenleving zo’n grote rol speelt.” (45) Ook hebzucht en jaloezie zijn ermee verbonden. En de onheilige woede. Ahasveros is geërgerd en ontsteekt in woede. (1,12) Heel treffend noteert Nussbaum dat trots bloeit “met name op in competitieve en statusgeoriënteerde samenlevingen.” (50) Dat is wat in het verhaal zo duidelijk naar voren komt: de hele samenleving is gebouwd op hiërarchie van status. De koning wil zijn overdadige luxe genereus tonen om de andere te laten zien dat zij maar kleine jongens zijn.

Opvallend genoeg waarschuwt Nussbaum voor wraak. Zij dringt erg aan op het vragen van rekenschap van de dader. Laten zij zich verantwoorden voor de rechters en de jury. Maar er moet ruimte blijven voor verzoening. En er moet geloof blijven dat er mannen zijn die deugen, of dat zij kunnen veranderen en beter worden. (85) Daar is wat zij noemt transitionele woede behulpzaam bij. “De woede zegt: dit is verkeerd en het mag nooit meer gebeuren. Woede verwijst zo naar het verleden, maar is gericht op een betere toekomst.” (87, zie ook 301) Het is de vraag op welke manier deze heilige woede ruimte kan krijgen. Als er recht van protest is, kan een demonstratie aandacht genereren. Maar Nussbaum geeft voorbeelden uit de rechtspraak, kunst en sport waar die ruimte er nauwelijks is. Of het heeft geen effect. De daders komen er mee weg. Haar boek wordt een pamflet als zij allerlei voorstellen doet om ervoor te zorgen dat rekenschap wordt afgelegd en kwaad wordt voorkomen. Het is nobel en nodig. Maar het vraagt om volhouden.

In het boek Ester blijkt het lot van Wasti een opening te worden voor de echte hoofdpersoon van het verhaal: de Jodin Ester. Zij komt in het centrum van de macht als de aanval op de joden. Het loopt uit op een verdedigingsactie (met nadrukkelijke vermelding dat er geen buit wordt gemaakt, 9,10. 15.16) Dat is wel een ding – vanuit het christelijk geloof gezien. Binnen het grote verhaal van de Bijbel staat het wat mij betreft als een beeld van het laatste oordeel dat Christus komt vellen. Niet als voorbeeld voor de onderdrukte, en zeker niet de christenen. Zij worden geacht vreedzaam te strijden voor recht en gerechtigheid en zo nodig onrecht te verduren. (Matteus 5,11; Romeinen 12,17)


Naar aanleiding van: Martha C. Nussbaum, Bastions van hoogmoed: Seksueel geweld, rekenschap en verzoening. Amsterdam: Querido Facto, 2021. Vertaald uit het Engels door Arian Verheij. Oorspronkelijke titel Citadels of Pride, 2021.


Over de kerk

De kerk is heilsnoodzakelijk, zegt prof. dr. Harry Kuitert in zijn bekende boek: Het algemeen betwijfeld christelijk geloof. Hij gaf in het jaar 1992 een herziening van het christelijk geloof. Het deed toen nogal wat stof opwaaien. Eerlijk gezegd valt het mij anno 2023 nogal mee. Ik herlas het hoofdstuk over de kerk en kwam dit tegen: “De christelijke kerk is er dus niet voor niets. Ze predikt het heil van God en legt zichzelf uit als het eerste voorschot op dat heil.” (199) Ik neem het direct voor mijn rekening.

Wel bepleit hij een bescheiden plaats voor de kerk. Mensen genoeg die al teleurgesteld afgehaakt zijn. Te veel onnodige en op verkeerde punten gerichte regulering. (194) Terecht staat dat onder kritiek. Maar soms gooit men niet alleen het vieze badwater weg. De kerk als instituut blijft nodig, volgens Kuitert, want een gemeenschap valt als los zand uit elkaar als ze niet in stand gehouden wordt door een band van institutionele aard. Maar dan moet het instituut doen waar het goed voor is. Hij komt uit op de kerk als gelegenheidsgever. “Wie gelegenheid geeft, heerst niet over het  geloof maar dient het op een manier die zowel aan deelnemers als aan passanten de ruimte laat om van het geloof wat te maken of ‘er aan te doen’.” (204) Wat moet de kerk dan aanbieden: taal, geijkte zinnen en woorden anders kan je niet over het geloof praten. En dus ook deugdelijke catechese. Vervolgens verkondiging van de genade ‘al of niet in de vorm van de ons zo vertrouwde preek’. “Verkondiging van de genade is niets anders dan prediking van de verzoening en de oproep ons met God te laten verzoenen. Dat moet ons verteld worden, want anders weten we niet eens dat er iets mis is. En hoe kunnen we zonder verzoening andere mensen worden?” (205) Je hebt ook verschillende generaties nodig, een traditie om bij aan te haken en je tegen af te zetten. Ruimte voor gevarieerde spiritualiteit, wat vroeger ‘ligging’ heette, ook dat hoort erbij en, om nog een oud woord te gebruiken, ‘gemoed’. Een beetje mystieke ervaring dus. Verder de lofzang. Ook al hebben gereformeerden weinig liturgisch besef, het lied bloeit er. “Wie friese boeren de psalmen heeft zien (en horen!) zingen, weet het: ze kennen de vervoering van de lofzang, de incantatie. Waar kan dat anders dan in de kerk?” (206). Ten slotte de gemeenschap. Maar dan toch niet het op elkaars lip zitten.

Nogmaals: Kuitert van toen valt me alles mee. Waarschijnlijk ben ik veranderd en stond ik destijds wat krampachtiger in de wedstrijd. Het valt me wel op hoe sterk hij benadrukt dat de sacramenten echt te lijden hebben onder betekenisverlies. “Het stamt uit een leefwereld die de onze niet meer is, op geen enkele manier zelfs, en raakt ons daarom niet gevoelsmatig. Ja, als we verschrikkelijk ons best doen, wil het nog wel lukken, maar de vanzelfsprekendheid waarmee de rituele beeldtaal de emotionele laag van ons bestaan bedoelde te bereiken, is eraf.” (217) In de verchristelijkte wereld is de doop geen rite de passage meer. (218) Het avondmaal als samenbindende maaltijd van een gemeenschap onder druk, in de context van onbegrip en vijandschap, het ontbreekt bij ons. We kunnen er moeilijk naar terug. Toch, bevestiging van Gods aanwezigheid hebben we nodig. Kuitert weet niet zo goed wat hij met de sacramenten aan moet. Hij zoekt die bevestiging liever in het leven zelf. (222)

Anders dan Kuitert is prof. dr. Bram van de Beek overtuigd van het grote belang van de eucharistie. In zijn laatste boek over de kerk, Thuis: “De kerk is het lichaam van Christus en in de eucharistie ontvangen we zijn lichaam. Daarmee wordt bevestigd dat we deelhebben aan zijn lichaam. De eenheid van de kerk en Christus kan niet sterker worden uitgedrukt.” (63) Ook de Reformatoren hechtten aan de reële presentie van de Heer in brood en wijn. Waar de doop het begin van het leven met Christus markeert, markeert de eucharistie de continuïteit. Van de Beek lijkt geen last te hebben van het cultuurverschil. Hij schrijft zijn boek voor gemeenteleden en kerkenraadsleden, aldus de blurp op de achterzijde. Waar Kuitert met een opschonende herziening het christelijk geloof fit wil maken voor de toekomst, sombert Van de Beek. Uiteraard gelooft hij in de bewarende zorg van de Heer. (116) Maar hij is pessimistisch. (127) Want de kerk heeft te vaak de cultuur gevolgd. Dat maakt haar kwetsbaar, sterker: dat wordt haar dood. (122). Voor hem is de klassieke liturgie de toekomst van de kerk. “Een klassieke liturgie, een woord dat over ons wordt uitgesproken, dat oriëntatie vindt in het belijden van de kerk, en een gezagvol ambt waarin ambtsdragers elkaar corrigeren en behoeden voor machtsmisbruik – dat is de toekomst van de kerk.” (122) Ieder meelevend kerklid kan zien hoever de werkelijkheid afstaat van deze zin. Preken zijn woorden die tot mensen worden gesproken en vaak gaat het over menselijke ervaringen gaan. De confessies komen meer en meer in de marge. Het gezag van het ambt, geen idee hoe dat zichtbaar wordt in de meningenmarkt die de kerk is. En ambtelijke samenwerken door feedback en correctie, kom er eens om.

Ik denk dat we er niet aan ontkomen om een herziening als die van Kuitert aan te vatten. Wij hoeven niet uit te komen waar hij eindigt. Maar het serieus nemen van de ervaringskloof van het christendom in de post-christelijke westerse cultuur is noodzakelijk. Dat gaat zich ook vertalen in vormveranderingen. Het institutionele van de kerk krijgt dan vorm in de kleine kerk: tiny houses, tiny churches. De preek wordt het onderwijsleergesprek waarin we met elkaar betekenis vinden bij de heilige geschriften. “Een gesprek met vrienden of zelfs maar een ontmoeting kan tot een plaats worden waar de HEER is en een moment waarop we het gezicht van God zien,” schrijft Van de Beek. En hij vervolgt: “Je kunt zo’n gepreek niet maken. Het gebeurt. Het overkomt je. Je spreekt over de diepste dingen van het geloof.” (111 met een mooie verwijzing naar Genesis 28,16) Doop en avondmaal moeten omgeven worden met nieuwe taal waardoor de oude markeringservaring weer oplicht. Want het verschil tussen Kuitert en Van de Beek is ook weer niet zo groot. Beide veronderstellen een verschil tussen kerk en wereld. Wereld is niet-kerk en dat is maar goed ook (Kuitert 199, Van de Beek, 13).


Naar aanleiding van: H.M. Kuitert, Het algemeen betwijfeld christelijk geloof: Een herziening.4 Baarn: Ten Have, 1992.

Bram van de Beek, Thuis: Over de betekenis van de kerk. Utrecht: KokBoekencentrum, 2023.

“De vrije, liberale samenleving is voorbij. Ze heeft nog even gevlamd in het decennium dat achter ons ligt, maar de toekomst van de sterke persoonlijkheden tekent zich af. Zij beginnen het beeld van de politiek te bepalen. We moeten ons voorbereiden op een cultuur waarin niet John Lennon gezichtsbepalend is, maar Donald Trump. Je kunt dat leuk vinden of niet, maar het is wel de trend.” (Van de Beek, Thuis, 120, zie ook 126)